Overwegingen
1. Eiseres, geboren op [geboortedag] 1961 en in het jaar 2017 gehuwd, woont sinds medio 2017 op Curaçao.
2. Eiseres stond bij de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) tot 28 juli 2017 ingeschreven aan de [adres 1] [nummer 1] , [postcode] te [plaats 1] . In de periode van 28 juli 2017 tot 27 september 2018 stond zij ingeschreven aan de [adres 2] [nummer 2] [plaats 2] Curaçao. Per 27 september 2018 tot heden staat eiseres ingeschreven op de [adres 3] [nummer 3] te [plaats 2] Curaçao.
3. Eiseres was enig bestuurder en aandeelhouder van [bedrijfsnaam] B.V. ( [bedrijfsnaam] BV). Deze BV is op 19 juni 2018 failliet verklaard.
4. [bedrijfsnaam] BV heeft over het jaar 2017 aangiften loonheffingen ingediend voor eiseres. Zij was de enige werknemer in dienst van deze BV. Volgens deze aangiften bedraagt het totale loon € 116.981 en is hierop € 30.665 aan loonheffing ingehouden.
5. Per 28 juli 2017 tot 11 januari 2018 is een derde persoon, de heer [C] , bij de gemeente bekend als woonachtig op en enig gebruiker van de [adres 1] [nummer 1] te [plaats 1] .
6. Omdat eiseres in het jaar 2017 stond ingeschreven op een buitenlands woonadres, is zij op 28 februari 2018 uitgenodigd om vóór 1 juli 2018 aangifte IB/PVV 2017 te doen door middel van een migratiebiljet (M-biljet). De uitnodiging is geadresseerd aan het bij de Belastingdienst bekende adres van eiseres, te weten de [adres 2] [nummer 2] , [plaats 2], Curaçao.
7. Vanwege het uitblijven van een aangifte is 27 juli 2018 een herinnering verzonden aan eiseres tot het doen van aangifte waarbij eiseres in de gelegenheid is gesteld alsnog aangifte te doen vóór 17 augustus 2018. Ook deze herinnering is geadresseerd aan het adres [adres 2] [nummer 2] , [plaats 2] Curaçao.
8. Vanwege het uitblijven van een aangifte is op 6 november 2018 een aanmaning verzonden aan eiseres om uiterlijk 27 november 2018 aangifte te doen. In de aanmaningsbrief is eiseres tevens gewezen op de gevolgen van het niet doen van aangifte, namelijk dat het inkomen wordt geschat en zij een boete kan krijgen van minimaal € 369 en maximaal € 5.278. De aanmaningsbrief is geadresseerd aan het bij de Belastingdienst op dat moment bekende adres van eiseres, te weten de [adres 3] [nummer 3] , [plaats 2] , Curaçao.
9. Vanwege het uitblijven van een aangifte van eiseres is de aanslag IB/PVV 2017 ambtshalve vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 116.981 (de aanslag). Het inkomen bestaat volledig uit inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking van [bedrijfsnaam] BV. Bij het vaststellen van de aanslag is uitgegaan van een periode binnenlandse belasting- en premieplicht van 1 januari 2017 tot en met 28 juli 2017.
10. Het bezwaar tegen de aanslag is gedeeltelijk toegewezen. Bij de uitspraak op bezwaar is het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd naar € 107.915, bestaande uit een loon van [bedrijfsnaam] BV van € 116.981 verminderd met € 9.066 inzake aftrekposten eigen woning. Vanwege het eindigen van het huwelijk van eiseres op 14 april 2021 zijn de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen (de eigen woning en box 3) voor 50% toegekend aan eiseres en in haar aanslag opgenomen. De periode binnenlandse belasting- en premieplicht - 1 januari 2017 tot en met 28 juli 2017 - is hierbij niet gewijzigd.
- sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast vanwege het niet tijdig doen van de vereiste aangifte;
- zo dit het geval is, of de aanslag berust op een redelijke schatting, meer specifiek of terecht:
- de verzuimboete van € 369 is opgelegd.
12. Eiseres beantwoordt deze vragen ontkennend, verweerder bevestigend.
Beoordeling van het geschil
Uitnodiging tot doen van aangifte
13. De rechtbank stelt voorop dat zij aannemelijk acht dat de uitnodiging, herinnering en aanmaning aan het juiste adres zijn geadresseerd. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij bij de verzending steeds het laatstelijk bij de Belastingdienst doorgegeven en bekende adres heeft gebruikt. De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat verweerder een ander adres had moeten gebruiken. Voor zover eiseres stelt dat zij was verhuisd en verweerder ten onrechte de brieven niet naar haar nieuwe adres heeft verstuurd, volgt de rechtbank haar daarin niet omdat eiseres bij de met haar vertrek uit Nederland gepaard gaande verhuizing geen adreswijziging heeft doorgegeven bij de gemeente en/of de Belastingdienst. Zij heeft zich, naar haar gemachtigde ter zitting heeft verklaard, bij haar vertrek uit Nederland enkel uitgeschreven bij de gemeente en daarbij niet een ander (post)adres doorgegeven, omdat zij meende dat dit afdoende was. Deze onjuiste veronderstelling ligt in haar risicosfeer, net als het daardoor niet (tijdig) ontvangen van poststukken van verweerder.
14. De uitnodiging heeft een dagtekening van 28 februari 2018. Uit het verzendrapport volgt dat in de periode van 24 januari 2018 (opmaking uitnodiging) tot en met 22 februari 2018 de uitnodiging is opgemaakt en is aangeboden aan de postbezorger ter verzending. De herinnering heeft een dagtekening van 27 juli 2018. Uit het verzendrapport volgt dat in de periode van 11 juli 2018 (opmaking uitnodiging) tot en met 17 juli 2018 de herinnering is opgemaakt en is aangeboden aan de postbezorger. De aanmaning heeft een dagtekening van 6 november 2018. Uit het verzendrapport volgt dat in de periode van 16 oktober 2018 (opmaking uitnodiging) tot en met 23 oktober 2018 de uitnodiging is opgemaakt en is aangeboden aan de postbezorger. De rechtbank acht hiermee de verzending van de bewuste stukken door verweerder aannemelijk gemaakt.
15. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding op het adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld om dat vermoeden te ontzenuwen. De enkele stelling dat dit zo is, ook bezien in samenhang met de stelling van eiseres dat de postbezorging op Curaçao dusdanig slecht en onbetrouwbaar is dat van een juiste postbezorging niet kan worden uitgegaan, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende concreet of overtuigend.
16. Het vorenstaande betekent dat verweerder eiseres op de juiste wijze heeft uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte te doen. Nu verweerder van eiseres voor de afloop van de aanmaning genoemde termijn geen aangifte IB/PVV 2017 heeft ontvangen, heeft eiseres niet de vereiste aangifte gedaan. Dit betekent dat, overeenkomstig verweerder stelt, sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.
Dat eiseres wel welwillend was de aangifte te doen maar dit enkel niet heeft gedaan omdat zij de uitnodiging, herinnering en aanmaning niet (eerder) heeft ontvangen, maakt dit, wat daarvan ook zij, niet anders. Nu het (gestelde) latere ontvangen van het aangifteformulier door eiseres in haar risicosfeer ligt (zie hiervóór 14), is het enkel niet tijdig doen van aangifte al reden voor omkering en verzwaring van de bewijslast.
17. Nu sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, moet eiseres overtuigend aantonen dat de opgelegde aanslag, zoals verminderd bij uitspraak op bezwaar, onjuist is. Dat laat onverlet dat de aanslag moet berusten op een redelijke schatting. Naar het oordeel van de rechtbank is daaraan voldaan. De rechtbank overweegt daarbij dat verweerder voor de omvang van de looninkomsten is uitgegaan van de door dan wel namens [bedrijfsnaam] BV ingediende loonaangiften, zijnde de BV waarvan eiseres bestuurder en enig aandeelhouder was. Dat acht de rechtbank redelijk. Dat geldt ook voor de aanname dat, gelet op het bepaalde in artikel 15 van de Belastingregeling Nederland Curaçao waarbij de heffingsbevoegdheid over directeursbeloningen wordt toegewezen aan het vestigingsland van de werkgever (in casu Nederland), Nederland over het hele inkomen van [bedrijfsnaam] BV heffingsbevoegd is.
Het inkomen uit de eigen woning heeft verweerder vastgesteld op per saldo -/- € 9.066, uitgaande van 1) de WOZ-waarde van de eigen woning van € 453.000, 2) een periode van hoofdverblijf in de eigen woning van 1 januari 2017 tot en met 27 juli 2017 (de periode dat eiseres in Nederland verbleef) en 3) een percentage gerechtigdheid van eiseres van 50% (de andere helft is van haar inmiddels ex-echtgenoot). De rechtbank acht deze uitgangspunten en daarmee de daarop gebaseerde berekening van het inkomen uit eigen woning redelijk.
18. Het is aan eiseres om te doen blijken dat de door verweerder in aanmerking genomen inkomensbestanddelen te hoog (de looninkomsten) dan wel te laag (eigenwoningaftrek) zijn. Daarin is zij niet geslaagd. Het enkele feit dat, naar eiseres stelt, zij niet alle veronderstelde salarisbetalingen van [bedrijfsnaam] BV over 2017 op haar rekening heeft ontvangen, is daartoe, wat daarvan ook zij, onvoldoende. Dat maakt immers niet dat het loon niet anderszins vorderbaar of inbaar is geworden. Ook als op eiseres’ bankrekening minder is gestort dan [bedrijfsnaam] BV in de loonadministratie heeft verantwoord, blijkt daaruit, zonder nadere onderbouwde verklaring die ontbreekt, niet dat eiseres over 2017 minder looninkomsten van [bedrijfsnaam] BV heeft genoten.
Voor wat betreft de (negatieve) inkomsten uit eigen woning meent eiseres dat verweerder de eigenwoningaftrek ten onrechte beperkt tot de periode dat eiseres in Nederland verbleef, omdat volgens haar de zogenoemde verhuisregeling van toepassing is voor het deel van het jaar dat zij niet in Nederland woonde. Eiseres heeft echter, tegenover wat verweerder dienaangaande aanvoert, niet doen blijken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de verhuisregeling is voldaan. Zo heeft eiseres geen stukken overlegd, waaruit blijkt dat de woning destijds in de verkoop stond. Ook heeft eiseres geen stukken overlegd waaruit blijkt dat de woning leeg stond, zoals bijvoorbeeld de door verweerder gevraagde specificaties van energieverbruik en waterverbruik. Dit laatste klemt te meer daar vanaf het moment van vertrek door eiseres wel een derde op het desbetreffende adres stond ingeschreven. De door eiseres overgelegde verklaring van de heer Arabe over diens gebruik van de woning enkel als postadres acht de rechtbank daartoe onvoldoende overtuigend en maakt het vorenstaande niet anders.
19. Eiseres heeft ook overigens geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de aanslag te hoog is vastgesteld.
20. Verweerder heeft op grond van artikel 67a van de Awr en paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst een verzuimboete opgelegd van € 369. Eiseres heeft, buiten haar stelling dat zij de uitnodiging, herinnering en aanmaning niet heeft ontvangen, geen afzonderlijke gronden tegen de verzuimboete ingediend. Hiervóór is reeds overwogen dat verweerder eiseres op de juiste wijze heeft uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte te doen en dat eiseres het vermoeden van ontvangst niet heeft weerlegd. Nu desondanks niet tijdig aangifte is gedaan, is terecht een verzuimboete opgelegd. Het is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Voor zover eiseres meent dat daarvan sprake is omdat zij de uitnodiging, herinnering en aanmaning niet (eerder) heeft ontvangen, volgt de rechtbank haar daarin niet. Uitgaande van de juistheid van die stelling vloeit dit immers (mede) voort uit het feit dat eiseres niet op de juiste wijze haar nieuwe adres heeft doorgegeven bij de gemeente en/of de Belastingdienst. Reeds daarom kan niet worden gezegd dat eiseres alles wat redelijkerwijs mogelijk is, heeft gedaan om te voorkomen dat het verzuim zou worden begaan. De rechtbank acht de verzuimboete, mede in het kader van norminscherping, passend en geboden. Eventuele overige matigingsgronden zijn niet gebleken. Weliswaar is ter zitting aangegeven dat de financiële situatie van eiseres slecht is, maar dat die dusdanig slecht is dat dit matiging van de boete rechtvaardigt, is niet inzichtelijk gemaakt en ook overigens niet gebleken.
21. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente ten onrechte of naar een te hoog bedrag in rekening is gebracht.
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.