ECLI:NL:RBDHA:2023:10399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
NL23.8436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Nigeriaanse nationaliteit, op 21 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank in Amsterdam heeft op 8 december 2022 in een eerdere zaak (NL22.11909) geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond was en heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen twee weken alsnog op de aanvraag te beslissen. Echter, de staatssecretaris heeft verzuimd om tijdig een besluit te nemen, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 12 mei 2023. Eiser heeft vervolgens op 20 maart 2023 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris geen nieuw besluit heeft genomen en dat de eerder gestelde beslistermijn op 22 december 2022 is verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is, aangezien de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke is gesteld en er meer dan twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling.

De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8436

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum]
van Nigeriaanse nationaliteit,
v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 21 juli 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze rechtbank zittingsplaats Amsterdam, heeft in de zaak met zaaknummer NL22.11909 op 8 december 2022 het beroep niet tijdig beslissen gegrond verklaard. Daarbij verweerder opgedragen binnen twee weken alsnog op de aanvraag te beslissen. Bij fax van 12 mei 202 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 20 maart 2023 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder tot op heden geen nieuw besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. De eerder door de rechtbank gestelde beslistermijn op
22 december 2022 is verstreken. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (hierna: de Tijdelijke wet) is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat in de asielprocedure de staatssecretaris een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom) en dat de bestuursrechter bepaalt dat de staatssecretaris een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). Naar het oordeel van de ABRvS is het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd met het Unierecht. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag van de vreemdeling. Het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken heeft de ABRvS wél in strijd met het Unierecht geacht. Artikel 1 van de Tijdelijk wet is in zoverre onverbindend.
8. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sinds de datum van de aanvraag meer dan 21 maanden zijn verstreken. Daarom ziet de rechtbank, met inachtneming van de bovenstaande overweging van de Afdeling, aanleiding om een andere termijn op te leggen dan (conform het 8+8 weken model) in totaal zestien weken. De rechtbank acht een termijn van vier weken in dit geval niet onnodig lang en niet onrealistisch kort, gelet op de omstandigheid dat verweerder al een voornemen heeft uitgebracht en eiser een zienswijze heeft ingediend. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder, met een maximum van
€ 15.000,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
-draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
-bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is openbaar gemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.