ECLI:NL:RBDHA:2023:10395
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.S. Bernard, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. I Vugs, afgewezen in een besluit van 1 februari 2022. Het bezwaar van verzoekster tegen deze afwijzing werd in een bestreden besluit van 9 september 2022 ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld, waarbij zowel verzoekster als verweerder aanwezig waren. In de uitspraak van 24 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat een voorlopige voorziening niet meer nodig is, aangezien er op dezelfde dag uitspraak is gedaan in de aanverwante zaak NL22.19988. Hierdoor is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 31 januari 2023 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.