ECLI:NL:RBDHA:2023:10384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
NL23.9728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens gebrek aan geloofwaardigheid en zorgvuldigheid in de procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die van Algerijnse nationaliteit is, heeft aangevoerd dat hij niet veilig is in Algerije vanwege bedreigingen door zijn vader en de gevaarlijke omgeving waarin hij leefde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 23 maart 2023 door de Staatssecretaris is afgewezen als ongegrond, omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser geloofwaardig werden geacht, maar de problemen met zijn vader en diens handlangers niet. De rechtbank heeft de zitting op 5 juni 2023 behandeld, waarbij de eiser niet persoonlijk aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser geen recente medische stukken heeft overgelegd die zijn psychische gesteldheid onderbouwen, en dat hij tijdens het gehoor in staat was om zijn verhaal te doen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was. De rechtbank heeft de inconsistenties in de verklaringen van de eiser als significant beoordeeld en heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van de eiser over de problemen met zijn vader niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9728

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Sahin),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

ProcesverloopBij besluit van 23 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is niet in persoon verschenen. Namens eiser is verschenen mr. A. Alkir, waarnemer van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij niet langer veilig is in Algerije wegens bedreigingen door zijn vader. Verder was de omgeving waar hij leefde erg gevaarlijk vanwege drugscriminaliteit. Hij moest na de scheiding van zijn ouders zijn school verlaten om te zorgen voor zijn moeder. Toen zijn vader ging hertrouwen, moest eiser van hem Algerije verlaten. Zijn zus moest bij hun vader huishoudelijke taken uitvoeren als werkster en hun vader sloeg haar. Er zijn twee zaken geweest tegen zijn vader. Een is aangespannen door hem en een door zijn zusje en hem. Eiser is veroordeeld voor vechten. Dat was met iemand die zijn vader op hem had afgestuurd omdat hij geld van hem wilde zien. Die straf heeft hij in 2017 uitgezeten. Nadat hij uit detentie kwam, heeft zijn vader hem opgezocht in een café en hem met de dood bedreigd. Hij is ook bedreigd door handlangers van zijn vader die hem hebben mishandeld. Eiser is verder in Algerije veroordeeld bij verstek tot gevangenisstraf en een boete wegens een onterechte beschuldiging van brandstichting van de auto van zijn vader.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst; en
- Problemen met vader en diens handlangers.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De problemen met vader en diens handlangers heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Eiser kan volgens verweerder niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen. Volgens verweerder is niet aannemelijk dat hij bij een uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade en er is geen sprake van schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Om die reden komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder a of onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder concludeert dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd wordt hierna -voor zover van belang- ingegaan.
Zorgvuldigheid
6. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht omdat de gehoormedewerker onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische problematiek en het opleidingsniveau van eiser. Het nader gehoor heeft de hele dag geduurd en er is doorgevraagd op details, terwijl eiser dat niet aankon wegens de combinatie van psychische problemen, lage opleiding en medicatiegebruik.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft geen (recente) medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij vanwege zijn psychische gesteldheid niet in staat zou zijn geweest te verklaren of gehoord te worden. Uit het rapport van MediFirst van 17 februari 2023 dat voorafgaand aan het gehoor is opgesteld, is opgenomen dat weliswaar sprake is van medische klachten en medicatie gebruik vanwege pijnbestrijding maar dat eiser wel gehoord kan worden. Hierbij is als beperking aangegeven dat eiser af en toe wat traag reageert, maar in staat lijkt zijn verhaal te doen en dat duidelijk uitleg gegeven moet worden omtrent te regels van het nader gehoor. Verder blijkt uit het gehoor dat de gehoormedewerker eiser vragen heeft gesteld over zijn medische situatie en eiser daarover heeft aangegeven dat hij niet meer onder behandeling staat voor psychische problemen en geen medicatie meer gebruikt. Desgevraagd heeft eiser aangegeven dat zijn psychische gesteldheid geen invloed heeft op het gehoor. Verder heeft eiser gezegd het te zullen mededelen als hij behoefte heeft aan een pauze. Dat heeft hij ook een keer gedaan. Ook de gehoormedewerker heeft twee keer onderbroken voor een pauze. Tijdens het gehoor heeft eiser twee keer verklaard een gebeurtenis niet concreter te kunnen dateren dan met een jaartal omdat hij zich wegens psychische problemen bepaalde dingen niet meer kan herinneren. In tegenstelling tot wat eiser in beroep stelt, is er daarna niet verder doorgevraagd op datgene wat hij zegt zich niet meer te herinneren. Eiser heeft tijdens het gehoor verder niet aangegeven dat hij moeite had om zijn gedachten te structureren of dat hij niet in staat was om te verklaren en dat kan ook niet uit zijn antwoorden worden afgeleid. Onder deze omstandigheden is niet gebleken dat verweerder onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de psychische gesteldheid van eiser noch dat het gehoor te lang zou hebben geduurd. Dat verweerder geen rekening heeft gehouden met eisers opleidingsniveau blijkt eveneens niet uit het verslag van het gehoor. Zo blijkt niet dat eiser geen adequate verklaringen heeft kunnen afleggen of zijn asielrelaas onvoldoende voor het voetlicht heeft kunnen brengen of dat hij de vragen die zijn gesteld niet begrijpt. Wel blijkt dat verweerder doorvraagt op de antwoorden en eiser gedurende het gehoor geconfronteerd wordt met tegenstrijdigheden, waarna hij de gelegenheid krijgt om zaken nader toe te lichten. Dit betekent echter niet dat daarmee geen rekening wordt gehouden met zijn opleidingsniveau of dat verweerder anderszins onzorgvuldig handelt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding eiser te volgen in zijn standpunt dat het nader gehoor onzorgvuldig zou zijn geweest. Verweerder mocht daarom uitgaan van de door de vreemdeling afgelegde verklaringen ten tijde van het gehoor. Eisers betoog slaagt niet.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
8. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn relaas wel geloofwaardig is, omdat het in grote lijnen klopt en er door de persoonlijke omstandigheden van eiser anders naar inconsistenties zou moeten worden gekeken. Eiser stelt dat verweerder het verhaal welwillend had moeten bezien en in plaats daarvan heeft gezocht naar kleine tegenstrijdigheden.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over de problemen met zijn vader en diens handlangers niet geloofwaardig zijn geacht. Verweerder heeft bij zijn standpunt kunnen betrekken dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn relaas en dat niet is gebleken dat eiser moeite heeft gedaan om die aan te leveren, terwijl wel was toegezegd dat hij documenten zou aanleveren en terwijl uit het relaas blijkt dat er documenten moeten zijn. Verweerder heeft verder bij zijn standpunt kunnen betrekken dat eiser op diverse punten tegenstrijdig heeft verklaard. Zo heeft eiser verklaard dat hij moest stoppen met school toen zijn vader en moeder gingen scheiden in 2015 en dat hij toen minderjarig was, terwijl hij op dat moment al 19 of 20 jaar was. Hij heeft later verklaard dat zijn ouders in 2017 zijn gescheiden en dat hij toen nog naar school ging. Ook heeft eiser verklaard dat de problemen met zijn vader zijn begonnen in 2017, terwijl hij later heeft verklaard dat hij in 2016 een rechtszaak is begonnen wegens de bedreigingen van zijn vader aan hem. Deze en vele andere tegenstrijdigheden die verweerder heeft geconstateerd, heeft eiser niet betwist. De stelling van eiser dat verweerder welwillend had moeten kijken naar de tegenstrijdigheden vanwege het opleidingsniveau en de persoonlijke omstandigheden van eiser en omdat in grote lijnen helder en consistent is verklaard, kan niet slagen. Verweerder heeft erop kunnen wijzen dat op veel punten inconsistent is verklaard en dat deze inconsistenties niet verklaard kunnen worden uit een laag opleidingsniveau, omdat deze betrekking hebben op gebeurtenissen die eiser zelf betreffen en niet enkel de chronologie maar ook het verhaal zelf betreffen. Daarbij komt dat verweerder deze inconsistenties al tijdens het nader gehoor aan eiser heeft voorgehouden, zodat eiser daarop toen kon reageren. Verweerder heeft niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat deze reacties toen niet tot verduidelijking hebben geleid. Het ligt op de weg van eiser om tijdens het nader gehoor die duidelijkheid te verschaffen. Het betoog van eiser faalt.
10. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
11. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kleijn Hesselink, rechter, in aanwezigheid van mr.M.W.M. Bankers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 19 juni 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.