ECLI:NL:RBDHA:2023:10377
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en proceskostenvergoeding na beroep tegen niet tijdig beslissen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning voor niet-tijdelijke humanitaire gronden. De verzoekster, wiens verblijfsvergunning op 8 juni 2022 was ingetrokken, heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking. Op 15 juni 2023 heeft zij beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 29 juni 2023 alsnog op het bezwaar beslist en dit gegrond verklaard, waardoor de verblijfsvergunning niet werd ingetrokken. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verweerder niet binnen de geldende termijn op het bezwaar heeft beslist, is hij aan het beroep van verzoekster tegemoetgekomen. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de kosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot het genoemde bedrag. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en verzoekster is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen indien zij het niet eens is met de uitspraak.