In deze zaak heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. C.G. Matze, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haarzelf en haar minderjarige kinderen. De aanvraag was ingediend in het kader van nareis. Op 25 april 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag ingewilligd, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Verzoekster heeft verzocht om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. Aangezien de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist en de aanvraag heeft ingewilligd, is het verzoek van verzoekster kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50 voor de door een derde verleende rechtsbijstand, en heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en openbaar gemaakt op 11 juli 2023.