5.3.Nu het nieuwe asielmotief van eiser, de gestelde afvalligheid en daaruit volgende problemen, niet aannemelijk is geworden leidt dit niet tot vergunningverlening of tot een andere beoordeling dan in de eerste asielprocedure is komen vast te staan. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000: het is een opvolgende asielaanvraag die niet niet-ontvankelijk is verklaard.
6. Eiser is van mening dat de beschikking onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk kenbaar gemotiveerd is.
Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte geen geloof hecht aan zijn verklaringen over zijn afvalligheid. Van inconsistenties in eisers verklaringen ten opzichte van de eerste asielprocedure is geen sprake. In de beoordeling is geen rekening gehouden met eisers lage referentiekader. Niet duidelijk is namelijk hoe de staatssecretaris betekenis geeft aan dit referentiekader ten aanzien van verklaringen van eiser en de beoordeling ervan op geloofwaardigheid. Ingevolge de Werkinstructie voor de geloofwaardigheidsbeoordeling moet de beoordeling objectief, gestructureerd en transparant worden uitgevoerd waarbij gebruik gemaakt moet worden van objectiveerbare bronnen en kenbaar gemotiveerd moet worden, waarbij inzicht wordt gegeven in de weging en rekening wordt gehouden met de persoon van de vreemdeling en diens achtergrond, alsook met culturele en taalkundige verschillen. Dat zijn verklaringen als inconsistent en tegenstrijdig zijn beoordeeld wijst voorts op onvoldoende kennis van de geschiedenis van de Koerden, hun achtergrond en leefwijze. Eiser heeft in de eerste procedure uit zichzelf al aangegeven dat op zijn ID kaart staat vermeld dat hij moslim is en tijdens onderhavige procedure heeft hij meer verteld over het feit dat Zardashten in Irak als moslim sjiieten worden beschouwd. Ten onrechte stelt de staatssecretaris dat reeds in de vorige procedure is geoordeeld dat eiser op basis van zijn Zardasht achtergrond niet als afvallige kan worden aangemerkt. In de vorige procedure is eiser voorts niet gevraagd wat de geloofsovertuiging is van zijn familie. Dat is van belang want door de bekendmaking van zijn ongeloof loopt hij nu het risico te worden gezien als afvallige.
Overwegingen van de rechtbank
7. In Werkinstructie 2022/3, die de staatssecretaris blijkens het bestreden besluit heeft gebruikt om de asielaanvraag te beoordelen, is het volgende opgenomen over de definitie van ‘afvalligheid’.
“De term afvalligheid kan op veel verschillende manieren worden uitgelegd. Het is in het gehoor van belang om duidelijk te krijgen wat een vreemdeling bedoelt met de term afvalligheid. Wat in het kader van deze WI bedoeld wordt met afvalligheid is de definitie die de Afdeling hieraan geeft in de uitspraak van 19 januari 2022: “Afvalligheid betekent in het kader van deze uitspraak dat een vreemdeling zich heeft afgewend van het geloof waarmee hij is opgegroeid, dat hij eerder heeft aangehangen of waarbij hij in de ogen van zijn sociale omgeving of de overheid aangesloten behoort te zijn”. Uit deze definitie blijkt dat iemand op verschillende manieren als afvallige kan worden beschouwd. Ten eerste kan een vreemdeling afvallig zijn als hij zich heeft afgewend van het geloof dat hij eerder heeft aangehangen. Daarnaast kan een vreemdeling ook afvallig zijn als hij zich heeft afgewend van het geloof waarmee hij is opgegroeid, waarbij het niet noodzakelijk is dat de vreemdeling dit actief uit overtuiging heeft aangehangen. Een laatste wijze van voorkomen
van afvalligheid in de asielprocedure betreft toegedichte afvalligheid, waarbij het erom gaat dat de vreemdeling in de ogen van anderen als afvallige wordt beschouwd, bijvoorbeeld door het anders uitvoeren van rituelen en praktiseren van het geloof middels uitingen en gedragingen van de vreemdeling, terwijl de vreemdeling zelf het geloof nog wel (al dan niet deels) aanhangt.”
8. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen en heeft de staatssecretaris, gelet op de gehoren in de onderhavige asielprocedure en in de eerste asielprocedure, onvoldoende zorgvuldig gemotiveerd dat eisers verklaringen over zijn afvalligheid als inconsistent en tegenstrijdig zijn aan te merken en derhalve niet geloofwaardig zijn. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
9. De rechtbank overweegt dat eiser voor zijn opvolgende asielaanvraag over zijn gestelde afvalligheid, samengevat, het volgende heeft verklaard. Hij heeft verklaard over de geschiedenis van de Koerden, over het uiteenvallen van de Koerden in Yezidi’s en Zardasht en over de verplichting voor Koerden om moslim te worden. Hij heeft verklaard dat hij van huis uit sjiitisch moslim is, dat hij dit sinds zijn geboorte is omdat je de religie van je ouders (vader) overneemt en zijn ouders sjiitische moslims zijn. Verder heeft hij verklaard dat naar zijn opvatting als iemand alleen in god gelooft hij atheïst is, dat als iemand alleen de koran leest hij ook atheïst is en dat je in Mohammed en in familie van Mohammed moet geloven om moslim te zijn. Hij heeft verklaard dat hij nooit praktiserend is geweest, dat hij twijfels over het geloof heeft sinds zijn achttiende jaar, dat hij, zijn moeder en zijn vrouw soms hulp in het geloof zochten voor problemen. Voorts heeft hij verklaard dat hij sinds 2017 is gaan zoeken op internet naar informatie over het geloof en dat hij nu niet meer in God gelooft. Hij ziet door de problemen om hem heen niet dat God hulp biedt. Hij gelooft meer in de wetenschap.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser in de eerste asielprocedure ook verklaringen heeft afgelegd die zien op het zijn van Zardasht en zijn religieuze overtuiging. Eiser heeft bij binnenkomst in het aanmeldgehoor verklaard dat hij geen religie heeft.In het eerste gehoor heeft hij aangegeven dat hij Zaradasht is, geen religie aanhangt, maar wel in God geloofde en wat de bij het Zaradasht behorende rituelen zijn.Ook in het nader gehoor verklaart eiser over God, religie en Zardasht zijn.Eiser verklaart verder in het aanvullend gehoor dat hij atheïst is omdat hij geen religie heeft en hij licht toe dat het zijn van Zardasht voor hem betekent dat hij wel in een God gelooft, maar dat hij niet aan de rituelen (van moslims) mee doet. Hij heeft daarbij ook verklaard dat op zijn identiteitskaart wel staat dat hij moslim is.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de beoordeling in onderhavige procedure onvoldoende is uitgegaan van het door eiser, blijkens zijn verklaringen, zelf gehanteerde begrippenkader over in het bijzonder begrippen als afvalligheid, religie, geloven, God en het zijn van Zardasht. In deze complexe materie over afvalligheid kunnen ook volgens de Werkinstructie over afvalligheid, diverse definities worden toegekend aan het begrip afvalligheid en kan men ook om diverse redenen als afvallige worden aangemerkt. Eisers gemachtigde heeft voorts nog aangevoerd dat de begrippen afvallige en atheïst in het Arabisch vaak door elkaar worden gebruikt om iemand aan te duiden die niet leeft volgens de regels van de islam. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in de beoordeling van de geloofwaardigheid onvoldoende is aangesloten bij het referentiekader van eiser en dat onvoldoende is uitgegaan van de hiervoor genoemde Werkinstructie.
12. Voorts heeft de staatssecretaris door te stellen dat het tegenstrijdig is dat eiser in de onderhavige procedure stelt dat hij moslim is, bij de beoordeling miskend dat eiser reeds in zijn eerste procedure naar voren heeft gebracht dat hij op zijn ID kaart als moslim geregistreerd staat, waarbij hij in die verklaring nog een toelichting heeft gegeven waarom dat het geval is.
Daarnaast heeft de staatssecretaris in het onderhavige bestreden besluit de stelling van eiser dat iemand die Zardasht is - ter zitting is overigens desgevraagd door de raadsman aangegeven dat dit is afgeleid van het zogenaamde “Zoroastrisme” - in Irak geregistreerd wordt als moslim, als inconsistent beoordeeld zonder dat de staatssecretaris enig nader onderzoek heeft gedaan naar de vraag of deze stelling feitelijk juist is of niet. De staatssecretaris heeft immers deze stelling als inconsistent van de hand gewezen wegens de verklaring die eiser in de eerste procedure heeft afgelegd. Niet is gebleken dat de staatssecretaris aan de hand van openbare bronnen over Irak heeft beoordeeld of deze uitspraak inhoudelijk juist is. De rechtbank wijst in dit verband bijvoorbeeld op het rapport van de US Department of State: 2021 Country Report on Human Rights Practices: Iraq, 12 april 2022.
13. Dat eiser nu verklaart helemaal niet meer in een God te geloven, is gelet op het vorenstaande en de gebreken in de beoordeling door de staatssecretaris die daarbij zoals hiervoor aangegeven, door de rechtbank zijn geconstateerd, door de staatssecretaris eveneens op onvoldoende gemotiveerde gronden als tegenstrijdig en derhalve niet geloofwaardig aangemerkt.
14. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser in onderhavige procedure terecht heeft aangevoerd dat de thans gestelde afvalligheid niet in de eerdere procedure is beoordeeld. Die stelling van de staatssecretaris berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste lezing van het bestreden besluit in de eerste procedure en de daaropvolgende gerechtelijke uitspraken. In de eerste asielprocedure zijn eisers verklaringen over problemen in verband met het zijn van “Koerd/Zardasht” geloofwaardig geacht, maar is geoordeeld dat wat eiser is overkomen onvoldoende is voor vluchtelingschap of subsidiaire bescherming nu uit het algemene ambtsbericht inzake Irak (2016) onvoldoende blijkt dat Koerden in Bagdad systematisch worden bloot gesteld aan de praktijk van onmenselijke behandelingen. In deze beoordeling is de thans gestelde afvalligheid niet meegenomen.
15. De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat het besluit van de staatssecretaris dat eisers relaas inconsistent en tegenstrijdig is en dat zijn relaas om die reden niet geloofwaardig is, niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd.