ECLI:NL:RBDHA:2023:10365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
NL23.14510
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een opvolgende asielaanvraag van een Iraakse eiser met betrekking tot afvalligheid en geloofsidentiteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die stelt van Iraakse nationaliteit te zijn, heeft op 10 februari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 8 mei 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft op 14 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en gemotiveerd. De eiser heeft aangevoerd dat hij afvallige is van het islamitische geloof en dat hij bij terugkeer naar Irak te vrezen heeft. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris niet voldoende heeft onderbouwd waarom de verklaringen van de eiser over zijn afvalligheid als inconsistent en niet geloofwaardig worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de eiser in eerdere procedures ook heeft verklaard dat hij Zardasht is en dat hij op zijn identiteitskaart als moslim is geregistreerd. De rechtbank concludeert dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van de eiser niet in lijn is met zijn referentiekader en dat de Staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met culturele en taalkundige verschillen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de Staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14510

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiser,

mede namens zijn minderjarige zoon
[zoon],
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 10 februari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 8 mei 2023 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris terecht de asielaanvraag heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag dat hij afvallige is en dat hij daarom bij terugkeer naar Irak te vrezen heeft.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eisers bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Afvalligheid van het islamitische geloof en de daaruit voortvloeiende
problemen.
5.1.
De staatssecretaris acht het tweede relevante element niet geloofwaardig. Eiser is er niet in geslaagd zijn gestelde afvalligheid op consistente en inzichtelijke wijze naar voren te brengen. Daarbij is rekening gehouden met zijn laaggeletterdheid. Eisers verklaring in onderhavige procedure dat hij van huis uit sjiiet is en van daaruit een proces heeft doorgemaakt dat heeft geleid tot afvalligheid is tegenstrijdig aan zijn verklaringen over zijn geloofsovertuiging in de eerste asielprocedure, namelijk dat hij niet geloofde omdat hij Zardasht is. In de vorige procedure is ook geoordeeld dat eiser op basis van zijn Zardasht achtergrond niet als afvallige aangemerkt wordt. Deze beoordeling staat in rechte vast met de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 6 november 2019. Voorts heeft hij tegenstrijdig verklaard over het moment waarop of de periode waarin hij van zijn geloof zou zijn gevallen. Ook heeft hij niet inzichtelijk verklaard over het proces tot afvalligheid en wat de gestelde afvalligheid voor hem betekent. Dat eiser vanaf zijn achttiende dertig jaar lang een proces zou hebben doorgemaakt maakt dat van hem verwacht kan worden dat hij enigszins inzichtelijk kan uitleggen hoe hij van de Islam is afgevallen. Hij is daarin niet geslaagd.
5.2.
Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als afvallige moet worden bestempeld is ook niet geloofwaardig dat hij in zijn land van herkomst door zijn familie als afvallige zou worden gezien. Ook is de door hem gestelde vrees voor zijn familie niet in lijn met zijn verklaringen in de eerste asielprocedure over de geloofsachtergrond van zijn familie.
5.3.
Nu het nieuwe asielmotief van eiser, de gestelde afvalligheid en daaruit volgende problemen, niet aannemelijk is geworden leidt dit niet tot vergunningverlening of tot een andere beoordeling dan in de eerste asielprocedure is komen vast te staan. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000: het is een opvolgende asielaanvraag die niet niet-ontvankelijk is verklaard.
De beroepsgronden
6. Eiser is van mening dat de beschikking onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk kenbaar gemotiveerd is.
Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte geen geloof hecht aan zijn verklaringen over zijn afvalligheid. Van inconsistenties in eisers verklaringen ten opzichte van de eerste asielprocedure is geen sprake. In de beoordeling is geen rekening gehouden met eisers lage referentiekader. Niet duidelijk is namelijk hoe de staatssecretaris betekenis geeft aan dit referentiekader ten aanzien van verklaringen van eiser en de beoordeling ervan op geloofwaardigheid. Ingevolge de Werkinstructie voor de geloofwaardigheidsbeoordeling moet de beoordeling objectief, gestructureerd en transparant worden uitgevoerd waarbij gebruik gemaakt moet worden van objectiveerbare bronnen en kenbaar gemotiveerd moet worden, waarbij inzicht wordt gegeven in de weging en rekening wordt gehouden met de persoon van de vreemdeling en diens achtergrond, alsook met culturele en taalkundige verschillen. Dat zijn verklaringen als inconsistent en tegenstrijdig zijn beoordeeld wijst voorts op onvoldoende kennis van de geschiedenis van de Koerden, hun achtergrond en leefwijze. Eiser heeft in de eerste procedure uit zichzelf al aangegeven dat op zijn ID kaart staat vermeld dat hij moslim is en tijdens onderhavige procedure heeft hij meer verteld over het feit dat Zardashten in Irak als moslim sjiieten worden beschouwd. Ten onrechte stelt de staatssecretaris dat reeds in de vorige procedure is geoordeeld dat eiser op basis van zijn Zardasht achtergrond niet als afvallige kan worden aangemerkt. In de vorige procedure is eiser voorts niet gevraagd wat de geloofsovertuiging is van zijn familie. Dat is van belang want door de bekendmaking van zijn ongeloof loopt hij nu het risico te worden gezien als afvallige.
Overwegingen van de rechtbank
7. In Werkinstructie 2022/3, die de staatssecretaris blijkens het bestreden besluit heeft gebruikt om de asielaanvraag te beoordelen, is het volgende opgenomen over de definitie van ‘afvalligheid’.
“De term afvalligheid kan op veel verschillende manieren worden uitgelegd. Het is in het gehoor van belang om duidelijk te krijgen wat een vreemdeling bedoelt met de term afvalligheid. Wat in het kader van deze WI bedoeld wordt met afvalligheid is de definitie die de Afdeling hieraan geeft in de uitspraak van 19 januari 2022: “Afvalligheid betekent in het kader van deze uitspraak dat een vreemdeling zich heeft afgewend van het geloof waarmee hij is opgegroeid, dat hij eerder heeft aangehangen of waarbij hij in de ogen van zijn sociale omgeving of de overheid aangesloten behoort te zijn”. Uit deze definitie blijkt dat iemand op verschillende manieren als afvallige kan worden beschouwd. Ten eerste kan een vreemdeling afvallig zijn als hij zich heeft afgewend van het geloof dat hij eerder heeft aangehangen. Daarnaast kan een vreemdeling ook afvallig zijn als hij zich heeft afgewend van het geloof waarmee hij is opgegroeid, waarbij het niet noodzakelijk is dat de vreemdeling dit actief uit overtuiging heeft aangehangen. Een laatste wijze van voorkomen
van afvalligheid in de asielprocedure betreft toegedichte afvalligheid, waarbij het erom gaat dat de vreemdeling in de ogen van anderen als afvallige wordt beschouwd, bijvoorbeeld door het anders uitvoeren van rituelen en praktiseren van het geloof middels uitingen en gedragingen van de vreemdeling, terwijl de vreemdeling zelf het geloof nog wel (al dan niet deels) aanhangt.”
8. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen en heeft de staatssecretaris, gelet op de gehoren in de onderhavige asielprocedure en in de eerste asielprocedure, onvoldoende zorgvuldig gemotiveerd dat eisers verklaringen over zijn afvalligheid als inconsistent en tegenstrijdig zijn aan te merken en derhalve niet geloofwaardig zijn. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
9. De rechtbank overweegt dat eiser voor zijn opvolgende asielaanvraag over zijn gestelde afvalligheid, samengevat, het volgende heeft verklaard. Hij heeft verklaard over de geschiedenis van de Koerden, over het uiteenvallen van de Koerden in Yezidi’s en Zardasht en over de verplichting voor Koerden om moslim te worden. Hij heeft verklaard dat hij van huis uit sjiitisch moslim is, dat hij dit sinds zijn geboorte is omdat je de religie van je ouders (vader) overneemt en zijn ouders sjiitische moslims zijn. Verder heeft hij verklaard dat naar zijn opvatting als iemand alleen in god gelooft hij atheïst is, dat als iemand alleen de koran leest hij ook atheïst is en dat je in Mohammed en in familie van Mohammed moet geloven om moslim te zijn. Hij heeft verklaard dat hij nooit praktiserend is geweest, dat hij twijfels over het geloof heeft sinds zijn achttiende jaar, dat hij, zijn moeder en zijn vrouw soms hulp in het geloof zochten voor problemen. Voorts heeft hij verklaard dat hij sinds 2017 is gaan zoeken op internet naar informatie over het geloof en dat hij nu niet meer in God gelooft. Hij ziet door de problemen om hem heen niet dat God hulp biedt. Hij gelooft meer in de wetenschap.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser in de eerste asielprocedure ook verklaringen heeft afgelegd die zien op het zijn van Zardasht en zijn religieuze overtuiging. Eiser heeft bij binnenkomst in het aanmeldgehoor verklaard dat hij geen religie heeft. [1] In het eerste gehoor heeft hij aangegeven dat hij Zaradasht is, geen religie aanhangt, maar wel in God geloofde en wat de bij het Zaradasht behorende rituelen zijn. [2] Ook in het nader gehoor verklaart eiser over God, religie en Zardasht zijn. [3] Eiser verklaart verder in het aanvullend gehoor dat hij atheïst is omdat hij geen religie heeft en hij licht toe dat het zijn van Zardasht voor hem betekent dat hij wel in een God gelooft, maar dat hij niet aan de rituelen (van moslims) mee doet. Hij heeft daarbij ook verklaard dat op zijn identiteitskaart wel staat dat hij moslim is. [4]
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de beoordeling in onderhavige procedure onvoldoende is uitgegaan van het door eiser, blijkens zijn verklaringen, zelf gehanteerde begrippenkader over in het bijzonder begrippen als afvalligheid, religie, geloven, God en het zijn van Zardasht. In deze complexe materie over afvalligheid kunnen ook volgens de Werkinstructie over afvalligheid, diverse definities worden toegekend aan het begrip afvalligheid en kan men ook om diverse redenen als afvallige worden aangemerkt. Eisers gemachtigde heeft voorts nog aangevoerd dat de begrippen afvallige en atheïst in het Arabisch vaak door elkaar worden gebruikt om iemand aan te duiden die niet leeft volgens de regels van de islam. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in de beoordeling van de geloofwaardigheid onvoldoende is aangesloten bij het referentiekader van eiser en dat onvoldoende is uitgegaan van de hiervoor genoemde Werkinstructie.
12. Voorts heeft de staatssecretaris door te stellen dat het tegenstrijdig is dat eiser in de onderhavige procedure stelt dat hij moslim is, bij de beoordeling miskend dat eiser reeds in zijn eerste procedure naar voren heeft gebracht dat hij op zijn ID kaart als moslim geregistreerd staat, waarbij hij in die verklaring nog een toelichting heeft gegeven waarom dat het geval is.
Daarnaast heeft de staatssecretaris in het onderhavige bestreden besluit de stelling van eiser dat iemand die Zardasht is - ter zitting is overigens desgevraagd door de raadsman aangegeven dat dit is afgeleid van het zogenaamde “Zoroastrisme” - in Irak geregistreerd wordt als moslim, als inconsistent beoordeeld zonder dat de staatssecretaris enig nader onderzoek heeft gedaan naar de vraag of deze stelling feitelijk juist is of niet. De staatssecretaris heeft immers deze stelling als inconsistent van de hand gewezen wegens de verklaring die eiser in de eerste procedure heeft afgelegd. Niet is gebleken dat de staatssecretaris aan de hand van openbare bronnen over Irak heeft beoordeeld of deze uitspraak inhoudelijk juist is. De rechtbank wijst in dit verband bijvoorbeeld op het rapport van de US Department of State: 2021 Country Report on Human Rights Practices: Iraq, 12 april 2022.
13. Dat eiser nu verklaart helemaal niet meer in een God te geloven, is gelet op het vorenstaande en de gebreken in de beoordeling door de staatssecretaris die daarbij zoals hiervoor aangegeven, door de rechtbank zijn geconstateerd, door de staatssecretaris eveneens op onvoldoende gemotiveerde gronden als tegenstrijdig en derhalve niet geloofwaardig aangemerkt.
14. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser in onderhavige procedure terecht heeft aangevoerd dat de thans gestelde afvalligheid niet in de eerdere procedure is beoordeeld. Die stelling van de staatssecretaris berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste lezing van het bestreden besluit in de eerste procedure en de daaropvolgende gerechtelijke uitspraken. In de eerste asielprocedure zijn eisers verklaringen over problemen in verband met het zijn van “Koerd/Zardasht” geloofwaardig geacht, maar is geoordeeld dat wat eiser is overkomen onvoldoende is voor vluchtelingschap of subsidiaire bescherming nu uit het algemene ambtsbericht inzake Irak (2016) onvoldoende blijkt dat Koerden in Bagdad systematisch worden bloot gesteld aan de praktijk van onmenselijke behandelingen. In deze beoordeling is de thans gestelde afvalligheid niet meegenomen.
15. De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat het besluit van de staatssecretaris dat eisers relaas inconsistent en tegenstrijdig is en dat zijn relaas om die reden niet geloofwaardig is, niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
17. Nu het beroep gegrond is, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Pagina 4 van het aanmeldgehoor van 5 februari 2016
2.Pagina’s 3 en 4 van het eerste gehoor van 22 februari 2017
3.Pagina’s 4, 6 en 19 van het nader gehoor van 24 februari 2017
4.Pagina 11 van het aanvullend gehoor van 18 april 2017