ECLI:NL:RBDHA:2023:10350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3095
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing naturalisatieverzoek en schending hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot naturalisatie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren op Haïti, had op 9 juli 2019 een verzoek tot naturalisatie ingediend, maar dit werd op 7 april 2020 afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 1 april 2022 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft het onderzoek heropend. Eiser stelde dat de documenten die hij had overgelegd niet frauduleus waren en dat de afwijzing van zijn aanvraag onterecht was. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte het bezwaar kennelijk ongegrond had verklaard, omdat er voldoende twijfel bestond over de afwijzing. Bovendien had eiser niet de gelegenheid gekregen om te worden gehoord in de bezwaarfase, wat in strijd was met de zorgvuldigheidseisen.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden en dat verweerder opnieuw een beslissing op het bezwaar moest nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De rechtbank stelde een termijn van 12 weken voor het nemen van een nieuw besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3095

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. G.L.D. Thomas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R.P.G. Belluz).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek tot naturalisatie van eiser afgewezen.
Bij besluit van 1 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op [geboortedag] 2023. Eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank heeft het onderzoek bij beslissing van 23 januari 2023 heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om nader te onderbouwen welke stukken aan eiser zijn toegezonden.
Nadat geen van de partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt op [geboortedag] 1982 te zijn geboren op Haïti en heeft op 9 juli 2019 bij het Kabinet van de Gouverneur van Sint Maarten een verzoek tot naturalisatie ingediend. Bij het indienen van een naturalisatieverzoek moeten in ieder geval gegevens worden verstrekt over de volledige naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, het geboorteland en de nationaliteit(en) van degene die het verzoek doet. [1] Verlangd mag worden dat deze documenten gelegaliseerd en eventueel ook inhoudelijk geverifieerd zijn. [2] Aan de hand van de conclusies van het onderzoek naar de echtheid van de documenten uitgevoerd door het Bureau Documenten (BD) in het rapport van 24 maart 2020 (onderzoeksnummer 256.146) heeft verweerder het verzoek afgewezen. In dat onderzoeksrapport van het BD staat dat de door eiser overgelegde geboorteakte van 24 maart 2010 hoogstwaarschijnlijk niet is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie, en dat daaruit volgt dat het afschrift van het geboorteregister van 20 april 2017 frauduleus moet zijn verkregen.
2. Verweerder stelt dat de contra-expertise die eiser heeft laten uitvoeren zich concentreert op de authenticiteit van de legalisatiewaarmerken, en niet op de echtheid van de documenten zelf. Dat de legalisatiewaarmerken echt zijn, mogelijk omdat deze te goeder trouw zijn gezet door een betrokken ambtenaar, maakt echter nog niet dat de onderliggende documenten authentiek zijn. Verweerder heeft het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard, en afgezien van het horen van eiser in bezwaar.
Wat vindt eiser?
3. Eiser kan zich niet vinden in het oordeel dat de documenten die hij ten grondslag aan zijn aanvraag heeft gelegd frauduleus verkregen zijn. Pas met het bestreden besluit heeft hij het onderzoeksrapport van het BD ontvangen, en kwam hij erachter dat de afwijzing primair is gelegen in dat de door hem overgelegde documenten niet door de daartoe bevoegde autoriteit zouden zijn opgemaakt en afgegeven. Daardoor heeft hij destijds zijn bezwaren enkel gericht tegen de inhoud van het primaire besluit. De inhoud van dat besluit heeft hem op het verkeerde been gezet, onder meer omdat daarin staat dat
“is gebleken dat de legalisatiewaarmerken (…), zichtbaar op de achterzijde van de hierboven genoemde originele geboorteaktes, als frauduleus verkregen worden beschouwd”. Vanwege deze bewoording verkeerde hij in de veronderstelling dat zijn aanvraag is afgewezen omdat de legalisatiewaarmerken op zijn documenten niet authentiek zijn, en heeft daarom zijn bezwaren en de contra-expertise hiertegen gericht. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, wat maakt dat het besluit niet in stand kan worden gehouden.
Het oordeel van de rechtbank
4. Uit het onderzoeksrapport van het BD van 24 maart 2020 valt duidelijk op te maken dat de echtheid van de onderliggende geboorteakte van 24 maart 2010 in twijfel worden getrokken, omdat er afwijkende tonertechnieken zijn aangetroffen. De conclusie is dat, gelet op ervaringen met soortgelijke documenten dit document hoogstwaarschijnlijk niet is opgemaakt door een daartoe bevoegde instantie. Om die reden wordt ook het document van 20 april 2017 (inschrijving in geboorteregister) en de legalisaties als frauduleus verkregen aangemerkt. Daaruit blijkt genoegzaam dat niet de echtheid van de legalisatie zelf in twijfel wordt getrokken maar de echtheid van de onderliggende geboorteakte.
5. Eiser stelt dat het onderzoeksrapport hem pas met de beslissing op bezwaar ter ogen is gekomen, en dat hij zich daarom alleen heeft kunnen baseren op wat er in het besluit stond geschreven. De rechtbank volgt dit niet en overweegt daartoe het volgende.
6. Uit de verzendadministratie van verweerder blijkt dat het onderzoeksrapport destijds is meegezonden met het primaire besluit naar het Kabinet van de Gouverneur. In het uitreikingsblad staat vermeld dat het primaire besluit in persoon is uitgereikt op 21 augustus 2020. Hoewel dit, zoals eiser betoogt, nog niet hoeft te betekenen dat het onderzoek daarmee ook in persoon is uitgereikt, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat dit is gebeurd.
7. Mocht eiser het onderzoeksrapport niet hebben ontvangen, dan had het op zijn weg gelegen om het onderzoek op te vragen. In het primaire besluit wordt meermaals, ook in de kantlijn van het besluit, verwezen naar het onderzoeksrapport onder vermelding van het documentnummer. Daar komt bij, dat de bevindingen uit dat onderzoek in het primaire besluit samengevat worden weergegeven en wordt vermeld dat onderzoek was gericht op de authenticiteit van de geboorteakte. Het standpunt van eiser dat verweerder dit soort informatie normaal gesproken niet vrij geeft, en dat verweerder dit zou hebben bevestigd, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Het is begrijpelijk dat het BD zijn onderzoeksmethoden niet blootgeeft om misbruik te voorkomen, maar dat geldt niet voor de rapportage en de uiteindelijke conclusies.
8. Het voorgaande betekent dat eiser wist, althans had kunnen weten dat de afwijzing was gebaseerd op de motivering dat de onderliggende geboorteakte hoogstwaarschijnlijk niet echt was en niet opgemaakt door een daartoe bevoegde instanties. Het komt dan ook voor rekening en risico van eiser dat hij de contra-expertise heeft gevraagd over de echtheid van de legalisaties en niet over de echtheid van de geboorteaktes.
9. Wel is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Een bezwaar is kennelijk ongegrond indien naar objectieve maatstaven bezien op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet tot een ander besluit kan leiden. De beoordeling of sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar is afhankelijk van de inhoud van het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften, die daarop van toepassing zijn. Alleen al uit het feit dat verweerder een reactie op de contra-expertise heeft ingewonnen bij het Bureau Documenten, die in een nader rapport d.d. 28 februari 2022, getiteld “Weerwoord (op verklaringen van autoriteiten)”, aanvullend heeft gerapporteerd valt af te leiden dat het bezwaar niet zo onmiskenbaar ongegrond is. Daarnaast is door eiser in de bezwaarfase het vonnis van 8 september 2020 van het Tribunal Civil te Port-au-Prince overgelegd, en is dit vonnis blijkens een eveneens in het dossier voorhanden “Verkorte verklaring van onderzoek documenten” mogelijk echt bevonden door het BD.
10. Ook is de rechtbank van oordeel dat eiser ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord in de bezwaarfase. De in r.o. 9 vermelde aanvullende rapportages had verweerder in de bezwarenprocedure aan eiser moeten verstrekken en eiser had de gelegenheid moeten worden geboden daarop te reageren en om, indien gewenst, te worden gehoord. Dat had ook de kennelijk bij eiser bestaande onduidelijkheid over de weigeringsgrond kunnen wegnemen, temeer nu in voormeld “Weerwoord” van 28 februari 2022 duidelijk(er) wordt geconcludeerd dat de echtheid van de legalisatiekenmerken door BD niet wordt betwist. Eiser had in bezwaar alsnog kunnen verzoeken om een aanvullende contra-expertise te laten uitbrengen.
10. Omdat het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard, concludeert de rechtbank dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Conclusie
11. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op om opnieuw een beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat volgens de rechtbank in dit geval een minder doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 12 weken.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een nadere reactie, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit om bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 7 in samenhang met artikel 23 RWN, artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 31, eerste lid en onder a, b en e van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN).
2.Artikel 31, vijfde lid, van de BvvN.