ECLI:NL:RBDHA:2023:10330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2023, in de zaak NL23.18543, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 23 juni 2023 de maatregel opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Palanciyan en mr. A.D. Kupelian, betwist de rechtmatigheid van deze maatregel en vraagt tevens om schadevergoeding. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die onder andere aanvoert dat hij niet meer aan het toezicht onttrekt en dat hij meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtmatig heeft opgelegd. Eiser heeft de zware gronden 3a en 3c niet betwist, die voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of uitzetting belemmert. Eiser's argumenten over zijn verblijfplaats en de documenten die hij heeft overgelegd, worden niet als voldoende weerlegging van de zware gronden beschouwd.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris geen lichter middel had hoeven toepassen, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18543

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Palanciyan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 23 juni 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De zaak is op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. A.D. Kupelian, als waarnemer van mr. Palanciyan, n de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
En als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
Eiser betwist de zware gronden 3b, 3d en de lichte grond 4c. Eiser betoogt ten aanzien van de zware grond 3b dat hij sinds kort bij [verblijfplaats] verblijft in [plaats] . Daar volgt hij een programma waarbij wordt gekeken of er een mogelijkheid is om door de asielprocedure te komen of dat hij terugkeert naar het land van herkomst. Hij onttrekt zich daarom niet meer aan het toezicht. Wat betreft de zware grond 3d voert eiser aan dat bij de aanvraag van de laissez-passer een geboorteakte is overgelegd waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijkt. Eiser heeft deze documenten zelf in een eerdere procedure overgelegd. Daaruit valt af te leiden dat hij meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Tot slot betoogt eiser dat hij over een vaste woon-of verblijfplaats beschikt nu hij verblijft bij [verblijfplaats] . Daarom kan de lichte grond 4c niet worden tegengeworpen.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a en 3c niet heeft bestreden. Eiser betwist niet dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Ook heeft eiser niet betwist dat hij een terugkeerbesluit heeft ontvangen om Nederland uit eigen beweging te verlaten en dat hij daar geen gevolg aan heeft gegeven. Deze gronden zijn samen voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. [1] Het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Wat eiser heeft aangevoerd tegen de overige gronden kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking.
Had de staatssecretaris een lichter middel moeten toepassen?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij verblijft bij [verblijfplaats] in [plaats] en omdat hij documenten heeft aangeleverd voor het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de niet bestreden gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Uit de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden volgt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft daarbij betrokken dat eiser eerder de mogelijkheid heeft gekregen om, samen met de Dienst Terugkeer & Vertrek, zijn vertrek vrijwillig te regelen. Dit heeft hij echter niet gedaan. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 26 juni 2023 blijkt ook dat eiser heeft verklaard dat hij niet terug wil keren naar Mali. Dat eiser verblijft bij [verblijfplaats] neemt het onttrekkingsrisico niet weg, omdat hij hiermee niet heeft aangetoond een vaste woon- of verblijfsplaats te hebben.
Is er zicht op uitzetting naar Mali?
6. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat het niet bekend is of de aanvraag van een laissez-passer voldoende is voor uitzetting of dat ook een presentatie in persoon moet plaatsvinden bij de ambassade in Brussel. Ook is niet bekend hoeveel laissez-passers er vanuit Mali zijn verstrekt in de afgelopen jaren.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat het zicht op uitzetting geheel ontbreekt. De rechtbank acht het van belang dat niet is gebleken dat eiser de nationaliteit heeft van een staat die geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer of waarvoor een vertrekmoratorium of een andere beleidsmatige belemmering voor de uitzetting geldt. Daarom is niet gebleken dat Mali geen (vervangende)reisdocumenten zal verstrekken voor gedwongen terugkeer. Daarbij weegt mee dat eiser pas kort in bewaring is gesteld en de aanvraag voor de laissez-passer op 27 juni 2023 is verzonden. Het is daarom niet vreemd of zorgwekkend dat er nog geen positieve reactie op de aanvraag is gekomen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring blijft in stand. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Gerwen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb 2000.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.