ECLI:NL:RBDHA:2023:10309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
09/268122-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot tbs met dwangverpleging na doden van vrouw in Alphen aan den Rijn

Op 14 juli 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 31-jarige man, die werd beschuldigd van het doden van [slachtoffer 1] op 19 oktober 2022 in Alphen aan den Rijn. De verdachte werd veroordeeld tot tbs met dwangverpleging. Tijdens de zittingen op 3 februari, 19 april en 30 juni 2023 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van doodslag, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door samendrukkend geweld op haar hals en dat hij ook verbalisant [slachtoffer 2] heeft mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was door een schizofreniforme stoornis. De rechtbank legde de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak van behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor affectieschade en materiële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/268122-22
Datum uitspraak: 14 juli 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen (PPC).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 3 februari 2023, 19 april 2023 (beide pro forma) en 30 juni 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Doves en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mr. M.D.A. Stam en
mr. M.A.J. van Dam naar voren is gebracht.
[nabestaande] , [nabestaande] en [nabestaande] , allen vertegenwoordigd door mr. R.S.M. van der Leij, advocaat, hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en om schadevergoeding verzocht. Van der Leij heeft ter terechtzitting namens [nabestaande] het spreekrecht uitgeoefend. Voorts heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en om schadevergoeding verzocht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 19 oktober 2022 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer 1] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven heeft beroofd, door, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, gedurende lange tijd samendrukkend en/of afdrukkend (smoren) en/of botsend geweld op de hals en/of de keel en/of de neus en/of de mond, althans het lichaam, van die genoemde [slachtoffer 1] uit te oefenen;
2
hij, op of omstreeks 23 oktober 2022 te 's-Gravenhage, een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten het verhoor van verdachte, heeft mishandeld door op die [slachtoffer 2] af te rennen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] om haar middel en/of armen, althans het lichaam, vast te pakken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val is gekomen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 19 oktober 2022 kwam rond 08.30 uur bij de politie een melding binnen om naar [adres] in Alphen aan den Rijn te gaan. Aldaar zou een verwarde man met bebloede handen rondlopen. Op aanwijzing van een omstander trof de politie de verdachte in verwarde toestand aan met bloed op zijn gezicht en shirt. De verdachte had een huissleutel van een woning de [adres] in zijn zak. De voordeur van die woning stond open. Op de eerste verdieping van die woning werd het levenloze lichaam van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) gevonden. De verdachte werd aangehouden. Tijdens een politieverhoor op 23 oktober 2022 zou verdachte verbalisant [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) hebben aangevallen.
De rechtbank zal in dit vonnis de vraag beantwoorden of kan worden bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer 1] en, zo ja, hoe die betrokkenheid juridisch moet worden geduid. Daarnaast zal de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachte verbalisant [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 impliciet primair (moord) ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair (doodslag) en onder 2 ten laste gelegde.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak bepleit. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
De doodsoorzaak en het tijdstip van overlijden
De verdediging heeft bepleit dat de directe doodsoorzaak van [slachtoffer 1] niet is komen vast te staan en het daarom mogelijk is dat zij is komen te overlijden door een gepleegde mishandeling dan wel ander onderliggend lijden, zoals multiple sclerose waaraan zij leed.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit de bevindingen van de patholoog leidt de rechtbank af dat het overlijden van [slachtoffer 1] is veroorzaakt door samendrukkende krachtinwerking op de hals (door verwurging of strangulatie met een voorwerp) en/of een (af)drukkende krachtinwerking op de neus en mond (door smoren). Volgens de patholoog is het letsel aan de hals bij leven ontstaan en waren er geen ziekelijke afwijkingen die het overlijden kunnen verklaren of daarvoor van betekenis kunnen zijn geweest. De patholoog heeft verder puntvormige bloeduitstortingen aangetroffen in de bindvliezen van de oogleden en in het slijmvlies van de bovenlip. Samen met huidbeschadigingen op de hals, bloeduitstortingen op en in de hals een fractuur met bloeduitstorting in het schildkraakbeen en het letsel bij de mond en neus, zijn het verschijnselen die passen bij samendrukkende krachtinwerking aan de hals, respectievelijk een (af)drukkende krachtsinwerking van de neus en mond die, indien die krachtinwerkingen lang genoeg bestaan, tot een zuurstoftekort kunnen leiden en daarmee tot het overlijden van [slachtoffer 1] . Van een andere doodsoorzaak is de patholoog niet gebleken. Op grond van het bovenstaande staat het naar het oordeel van de rechtbank onomstotelijk vast dat het overlijden van [slachtoffer 1] door verwurging en/of smoren is ingetreden.
Naar het mogelijke tijdstip van overlijden is door de deskundigen geen onderzoek verricht. Uit onderzoek naar de telefoongegevens is gebleken dat [slachtoffer 1] op 19 oktober 2022 om 01:06 uur een audiobericht naar haar zoon heeft gestuurd. Haar zoon reageerde hierop om 02.29 uur die nacht, maar daarop is niet meer door [slachtoffer 1] gereageerd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [slachtoffer 1] is overleden op 19 oktober 2022, tussen 01:06 uur, zijnde het moment dat zij voor het laatst een bericht heeft verstuurd, en 08:45 uur, zijnde het moment dat haar lichaam door de politie is aangetroffen.
Betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het de verdachte is geweest die [slachtoffer 1] heeft gewurgd en/of gesmoord.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte geen herinnering heeft aan het incident en dat niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat hij de persoon is die [slachtoffer 1] om het leven heeft gebracht. Zo wijst de verdediging erop dat op verschillende momenten de voordeur van de woning heeft opengestaan, en dat de verdachte op bepaalde momenten niet aanwezig is geweest in of rondom de woning. Daarmee wekt de verdediging de suggestie dat wellicht een derde de woning is binnengegaan en [slachtoffer 1] heeft gewurgd en/of gesmoord.
De rechtbank verwerpt dat verweer en stelt daartoe allereerst vast dat het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen enkele concrete aanwijzing bieden voor het oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] door een derde of derden is toegebracht. De verdediging heeft voorts op geen enkele wijze de mogelijkheid van een betrokken derde persoon of personen onderbouwd.
Voorts constateert de rechtbank dat de verdachte directe betrokkenheid bij het overlijden van [slachtoffer 1] heeft bekend. Zo heeft de verdachte direct na zijn aanhouding, zonder op dat moment al verdere informatie te hebben ontvangen van de media en/of zijn advocaten, verklaard dat hij het niet voor zichzelf had gedaan, maar het had gedaan om “ons” te beschermen. De rechtbank wijst in dit verband ook naar enkele getapte telefoongesprekken in de penitentiaire inrichting waarin de verdachte met zijn broer (herhaaldelijk) heeft besproken dat het de waarheid is dat hij [slachtoffer 1] heeft gewurgd en dat hij voelde dat zij haar leven kwijt was.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte direct na zijn aanhouding betrokkenheid heeft bekend en gelet op de door de verdachte gebezigde woorden dat hij voelde dat zij haar leven kwijt was, hetgeen de verdachte alleen uit eigen wetenschap heeft kunnen verklaren, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer 1] door verwurging en/of smoren van het leven heeft beroofd.
Vrijspraak van moord
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of sprake is van voorbedachte raad.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord, nu het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte met een vooropgezet plan [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd.
OpzetDe vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het om het leven brengen van [slachtoffer 1] .
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte, die handelde vanuit een ziekelijke stoornis, geen opzet op de ten laste gelegde feiten kan hebben gehad. Nu geen sprake is van opzet, zelfs niet van voorwaardelijk opzet, bepleit de verdediging vrijspraak.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad staat het hebben van een ernstige geestelijke stoornis slechts aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.
In dit verband is het volgende van belang. Zoals eerder is vastgesteld, is [slachtoffer 1] overleden door verwurging en/of smoren. De rechtbank is van oordeel dat de aard en intensiteit van dat geweld naar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht is op het intreden van de dood van [slachtoffer 1] , dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte opzet had op haar dood. Deze handelingen vereisen telkens een dermate doelgericht en adequaat handelen door de verdachte dat ervan uit moet worden gegaan dat hij daarbij tenminste enig besef had van datgene waarmee hij bezig was en van de gevolgen daarna. De verdachte heeft direct na zijn aanhouding verklaard dat hij het had gedaan om “ons” te beschermen. Ook de eerder aangehaalde tapgesprekken tonen aan dat de verdachte voelde dat [slachtoffer 1] haar leven kwijt was, dat zij gewurgd was. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte in enige mate bewust was van zijn handelen en dat bij de verdachte niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Dat de verdachte zich thans op het standpunt stelt niet (meer) alle handelingen te kunnen herinneren, doet aan dit oordeel niet af. Het namens de verdachte gevoerde verweer wordt verworpen.
ConclusieGelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan doodslag.
De mishandeling
De rechtbank stelt op grond van de aangifte en de bevindingen van [verbalisant] vast dat de verdachte verbalisant [slachtoffer 2] heeft mishandeld. De rechtbank is daarbij van oordeel dat evenals bij het onder 1 ten laste gelegde feit – anders dan door de verdediging is gesteld – de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van opzet. Een volledige ontoerekeningsvatbaarheid staat slechts in de weg aan een bewezenverklaring van opzet indien bij de verdachte ten tijde van het handelen ieder inzicht in de draagwijdte van de gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan niet gebleken, temeer nu de handelingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op het toebrengen van letsel.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 19 oktober 2022 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door gedurende lange tijd samendrukkend en/of afdrukkend (smoren) en/of botsend geweld op de hals en de neus en de mond van die genoemde [slachtoffer 1] uit te oefenen;
2.
Hij op 23 oktober 2022 te 's-Gravenhage, een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten het verhoor van verdachte, heeft mishandeld door op die [slachtoffer 2] af te rennen en vervolgens die [slachtoffer 2] om haar middel en armen vast te pakken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val is gekomen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was en op grond daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging heeft betoogd dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de ten laste gelegde feiten, de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling of de verdachte strafbaar is, heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 20 april 2023, opgesteld door klinisch [psycholoog] en [psychiater] .
Uit het rapport van het PBC blijkt dat de verdachte lijdt aan een schizofreniforme stoornis. De stoornis heeft zich in een korte tijd geopenbaard met een ernstige psychose met katatone kenmerken en visuele en akoestische hallucinaties. Ook speelden inhoudelijke (wanen) en formele denkstoornissen een rol bij de psychose.
Ten aanzien van het eerste ten laste gelegde feit kon door de deskundigen geen delictscenario worden opgesteld. Duidelijk is dat de verdachte bij de arrestatie zeer psychotisch was met een hoog angstniveau en een verbrokkelde, inhoudelijk door wanen gekenmerkte denkwijze. Zijn angst, die zich aanvankelijk richtte op de oorlog in Oekraïne, richtte zich later ook op het slachtoffer. Bij een dergelijk hoog angstniveau in het kader van een psychose kan een kleine trigger aanleiding zijn tot heftige agressie, hetgeen geleid moet hebben tot ernstige oordeels- en kritiekstoornissen, zodat de verdachte geen enkel vermogen had om te oordelen over de situatie en daarbinnen zijn wil in vrijheid te bepalen. De verbrokkeling van het denken, de wanen en de angst van de verdachte zijn hierin de belangrijkste bepalende factoren. Uit de beelden van het verhoor op 23 oktober 2022 blijkt dat ook ten tijde van het tweede ten laste gelegde feit bij de verdachte sprake van was een ernstige psychotische ontregeling met katatone kenmerken, aldus de deskundigen.
Gezien de ernst van het toestandsbeeld ten tijde van beide ten laste gelegde feiten, de massale oordeels- en kritiekstoornissen en daarmee de onmogelijkheid zijn wil in vrijheid te bepalen, adviseren de deskundigen de beide ten laste gelegde feiten niet aan de verdachte toe te rekenen.
Nu de conclusies van de psycholoog en psychiater gedragen worden door hun bevindingen, worden deze conclusies overgenomen. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens van waaruit hij heeft gehandeld. De verdachte wordt daarom volledig ontoerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank volgt de deskundigen in hun conclusies en legt die ten grondslag aan haar oordeel. De rechtbank acht de verdachte derhalve niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De op te leggen maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: de tbs-maatregel) met dwangverpleging dient te worden opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht af te zien van het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging, omdat niet is voldaan aan het ‘ultimum-remedium’ vereiste. Er zijn minder ingrijpende maatregelen mogelijk die niet eerder zijn geprobeerd, zoals de zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Een tbs-maatregel zal bovendien negatieve gevolgen hebben voor de verdachte. Dit omdat vanwege zijn onrechtmatige verblijf in Nederland, resocialisatie niet mogelijk is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft, terwijl hij in een psychose verkeerde, [slachtoffer 1] om het leven gebracht. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan doodslag.
De verdachte heeft [slachtoffer 1] leren kennen in Ecuador. Ze raakten bevriend en er ontstond een vertrouwensband. De verdachte kwam naar Nederland en mocht een aantal maanden bij [slachtoffer 1] verblijven. In die woning, waar [slachtoffer 1] zich bij uitstek veilig had moeten voelen en waar zij de verdachte een verblijfplaats had aangeboden, heeft hij [slachtoffer 1] van het leven beroofd. Het benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogte rechtsgoed, het recht op leven. De dood van [slachtoffer 1] heeft de nabestaanden ernstig geschokt en hun leven blijvend en ingrijpend beïnvloed. Aan hen is een onherstelbaar verdriet toegebracht, wat ook duidelijk naar voren is gekomen in de slachtofferverklaring van [nabestaande] .
Voorts heeft de verdachte zich, onder invloed van zijn stoornis, schuldig gemaakt aan mishandeling van verbalisant [slachtoffer 2] tijdens een politieverhoor. Zij heeft als gevolg van de mishandeling pijn en letsel aan haar knie opgelopen.
De persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
Uit de hiervoor al aangehaalde rapporten van de deskundigen blijkt dat de verdachte tot de misdrijven is gekomen onder invloed van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens waar hij aan lijdt. Het risico op recidive in (acuut) geweld wordt door de deskundigen ingeschat als hoog indien de verdachte opnieuw psychotisch wordt. Gezien de ernst van de psychose en de snelheid waarmee deze zich kan ontwikkelen, is voortgezet medicatiegebruik van zeer groot belang om nieuwe psychotische ontregeling te voorkomen. Vanwege het hoge recidiverisico, de benodigde (duur van de) zorg en het benodigde beveiligingsniveau achten de deskundigen een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege noodzakelijk om de kans op toekomstig gewelddadig gedrag te reduceren. Ook de reclassering adviseert in haar rapport van 14 april 2023 om aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van de adviezen van de deskundigen af te wijken. Slechts met oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt de veiligheid van anderen, gelet op de problematiek van de verdachte en de hoge kans op herhaling, voldoende gegarandeerd. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat een opname op grond van een zorgmachtiging in de onderhavige zaak geen reëel alternatief is voor de voormelde tbs-maatregel. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat een zorgmachtiging slechts voor een half jaar kan worden afgegeven, terwijl uit de aangehaalde rapporten blijkt dat de duur van zes maanden niet afdoende is om de verdachte gestabiliseerd te krijgen. Er is bij de verdachte immers nog altijd sprake van geen /zeer beperkte ziekte-besef- en inzicht. Dit blijkt ook uit het rapport van het PBC, waarin de onderzoekers de mogelijkheid van een zorgmachtiging in hun advisering hebben overwogen. Zij zijn echter tot de slotsom gekomen dat het kader van de zorgmachtiging onvoldoende tijd biedt om de geadviseerde behandeling vorm te geven - en daarmee het recidiverisico afdoende te verlagen. Weliswaar is een verlenging van de zorgmachtiging juridisch mogelijk, maar er bestaat onvoldoende zekerheid dat na een half jaar een machtiging tot voortgezet verblijf ook zal worden afgegeven. Het is daarom onzeker of de beveiliging van de maatschappij voldoende gewaarborgd is met een zorgmachtiging.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen eist, dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd. Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, wordt de totale duur van de tbs-maatregel niet op voorhand gemaximeerd.
Hoewel de rechtbank zich ervan bewust is dat het opleggen van de tbs-maatregel consequenties voor de verdachte zal hebben in het kader van resocialisatie, omdat hij in Nederland geen geldige verblijfstitel (meer) heeft, acht zij oplegging van de tbs-maatregel desondanks geboden. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit het rapport van de reclassering volgt dat middels de Wet overdracht en tenuitvoerlegging strafvonnissen de mogelijkheid bestaat om de tbs-maatregel over te dragen aan Venezuela, waar Nederland een bilateraal verdrag mee kent, zonder dat daarvoor instemming van de verdachte nodig is.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De ingediende vorderingen
[nabestaande] , de vader van [slachtoffer 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 18.724,37, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 1.224,37 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade).
[nabestaande] , de dochter van [slachtoffer 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (affectieschade).
[nabestaande] , de zoon van [slachtoffer 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (affectieschade).
[slachtoffer 2] , de politieagent, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.947,49 te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 686,49 aan materiële schade en € 1.261,- aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van alle vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging, in geval van toewijzing van (een gedeelte) van de vorderingen, verzocht geen gijzeling aan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden, omdat de verdachte wellicht niet in staat zal zijn de vorderingen te betalen en dit ertoe zal leiden dat de verdachte over de band van de gijzeling alsnog in detentie zal moeten verblijven.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Nabestaanden kunnen zich op grond van artikel 51f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) als benadeelde partij voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). In artikel 6:108 leden 3 en 4 BW is bepaald dat als iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht is tot vergoeding van de immateriële schade die men ondervindt als gevolg van het overlijden.
Het bedrag dat voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, is bij algemene maatregel van bestuur, in dit geval het Besluit Vergoeding Affectieschade, vastgesteld. Volgens artikel 1 lid 1 van dit Besluit geldt, in het geval van overlijden door een misdrijf, een vergoeding van € 20.000,00 voor een thuiswonend meerderjarig kind en
€ 17.500,00 voor een niet-thuiswonend meerderjarig kind en als ouder voor een niet-thuiswonend meerderjarig kind.
Kosten lijkbezorgingIngevolge artikel 6:108 BW kan degene die de kosten voor lijkbezorging heeft gedragen vorderen voor zover deze kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Vordering benadeelde partij [nabestaande]
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] , de dochter van [nabestaande] , als gevolg van een strafbaar feit gepleegd door de verdachte, is komen te overlijden. De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post reiskosten uitvaart en kosten verklaring van erfrecht, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Daarom zal dit deel van de vordering worden toegewezen. Daarnaast kan op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde feit.
Voor het bepalen van de affectieschade is aansluiting gezocht bij het Besluit vergoeding affectieschade, waarin is aangegeven dat vergoeding van een bedrag van € 17.500,-. voor een ouder van een meerderjarig niet-thuiswonend kind passend en geboden is. De rechtbank acht het volledige gevorderde bedrag dan ook toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2022.
Vordering benadeelde partij [nabestaande] en [nabestaande]
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] , de moeder van de niet-thuiswonende dochter [nabestaande] en van de thuiswonende zoon [nabestaande] als gevolg van een strafbaar feit gepleegd door de verdachte, is komen te overlijden. Ook is vast komen te staan dat het plotselinge overlijden en het gemis van het [slachtoffer 1] veel pijn en verdriet hebben veroorzaakt bij de benadeelde partijen en zij aldus affectieschade hebben geleden. Op grond van voornoemd Besluit vergoeding affectieschade heeft [nabestaande] aanspraak op een vergoeding van € 17.500,00 en [nabestaande] op een bedrag van € 20.000,-. De rechtbank wijst de gevorderde bedragen dan ook toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2022.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank is met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit en acht de verdachte aansprakelijk voor die schade. Het bedrag van € 686,49 heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd en heeft de (advocaat van de) verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan eveneens worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de gevorderde geleden schade dan ook in zijn geheel toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 oktober 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Kosten
Het bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hen is toegebracht. De rechtbank ziet geen reden om op voorhand af te zien van het opleggen van het aan de schadevergoedingsmaatregel verbonden gijzeling. De gestelde mogelijke betalingsonmacht in de toekomst is daartoe op zichzelf genomen onvoldoende. Het gaat hierbij om een onzekere toekomstige gebeurtenis waarop niet vooruit kan worden gelopen. Bovendien wordt, indien gijzeling aan de orde komt, dan door een rechter beoordeeld of gijzeling opportuun is.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
doodslag;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte niet strafbaar;
ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
de vordering van de benadeelde partij [nabestaande] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 18.724,37, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 oktober 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan. Dit bedrag bestaat uit € 1.224,37 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade).
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 18.724,37, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 oktober 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [nabestaande] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 128 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [nabestaande] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [nabestaande] , een bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 oktober 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (affectieschade);
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 oktober 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [nabestaande] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [nabestaande] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [nabestaande] , een bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 oktober 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (affectieschade);
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 oktober 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [nabestaande] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 135 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 1.947,49, bestaande uit € 686,49 euro aan materiële schade en € 1.261,- aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 oktober 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.947,49, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 oktober 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 29 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. de Wit, voorzitter,
mr. N.S.M. Lubbe, rechter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.N.D. Snel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2023.