3.5.Bewijsoverwegingen
De doodsoorzaak en het tijdstip van overlijden
De verdediging heeft bepleit dat de directe doodsoorzaak van [slachtoffer 1] niet is komen vast te staan en het daarom mogelijk is dat zij is komen te overlijden door een gepleegde mishandeling dan wel ander onderliggend lijden, zoals multiple sclerose waaraan zij leed.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit de bevindingen van de patholoog leidt de rechtbank af dat het overlijden van [slachtoffer 1] is veroorzaakt door samendrukkende krachtinwerking op de hals (door verwurging of strangulatie met een voorwerp) en/of een (af)drukkende krachtinwerking op de neus en mond (door smoren). Volgens de patholoog is het letsel aan de hals bij leven ontstaan en waren er geen ziekelijke afwijkingen die het overlijden kunnen verklaren of daarvoor van betekenis kunnen zijn geweest. De patholoog heeft verder puntvormige bloeduitstortingen aangetroffen in de bindvliezen van de oogleden en in het slijmvlies van de bovenlip. Samen met huidbeschadigingen op de hals, bloeduitstortingen op en in de hals een fractuur met bloeduitstorting in het schildkraakbeen en het letsel bij de mond en neus, zijn het verschijnselen die passen bij samendrukkende krachtinwerking aan de hals, respectievelijk een (af)drukkende krachtsinwerking van de neus en mond die, indien die krachtinwerkingen lang genoeg bestaan, tot een zuurstoftekort kunnen leiden en daarmee tot het overlijden van [slachtoffer 1] . Van een andere doodsoorzaak is de patholoog niet gebleken. Op grond van het bovenstaande staat het naar het oordeel van de rechtbank onomstotelijk vast dat het overlijden van [slachtoffer 1] door verwurging en/of smoren is ingetreden.
Naar het mogelijke tijdstip van overlijden is door de deskundigen geen onderzoek verricht. Uit onderzoek naar de telefoongegevens is gebleken dat [slachtoffer 1] op 19 oktober 2022 om 01:06 uur een audiobericht naar haar zoon heeft gestuurd. Haar zoon reageerde hierop om 02.29 uur die nacht, maar daarop is niet meer door [slachtoffer 1] gereageerd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [slachtoffer 1] is overleden op 19 oktober 2022, tussen 01:06 uur, zijnde het moment dat zij voor het laatst een bericht heeft verstuurd, en 08:45 uur, zijnde het moment dat haar lichaam door de politie is aangetroffen.
Betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het de verdachte is geweest die [slachtoffer 1] heeft gewurgd en/of gesmoord.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte geen herinnering heeft aan het incident en dat niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat hij de persoon is die [slachtoffer 1] om het leven heeft gebracht. Zo wijst de verdediging erop dat op verschillende momenten de voordeur van de woning heeft opengestaan, en dat de verdachte op bepaalde momenten niet aanwezig is geweest in of rondom de woning. Daarmee wekt de verdediging de suggestie dat wellicht een derde de woning is binnengegaan en [slachtoffer 1] heeft gewurgd en/of gesmoord.
De rechtbank verwerpt dat verweer en stelt daartoe allereerst vast dat het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen enkele concrete aanwijzing bieden voor het oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] door een derde of derden is toegebracht. De verdediging heeft voorts op geen enkele wijze de mogelijkheid van een betrokken derde persoon of personen onderbouwd.
Voorts constateert de rechtbank dat de verdachte directe betrokkenheid bij het overlijden van [slachtoffer 1] heeft bekend. Zo heeft de verdachte direct na zijn aanhouding, zonder op dat moment al verdere informatie te hebben ontvangen van de media en/of zijn advocaten, verklaard dat hij het niet voor zichzelf had gedaan, maar het had gedaan om “ons” te beschermen. De rechtbank wijst in dit verband ook naar enkele getapte telefoongesprekken in de penitentiaire inrichting waarin de verdachte met zijn broer (herhaaldelijk) heeft besproken dat het de waarheid is dat hij [slachtoffer 1] heeft gewurgd en dat hij voelde dat zij haar leven kwijt was.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte direct na zijn aanhouding betrokkenheid heeft bekend en gelet op de door de verdachte gebezigde woorden dat hij voelde dat zij haar leven kwijt was, hetgeen de verdachte alleen uit eigen wetenschap heeft kunnen verklaren, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer 1] door verwurging en/of smoren van het leven heeft beroofd.
Vrijspraak van moord
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of sprake is van voorbedachte raad.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord, nu het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte met een vooropgezet plan [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd.
OpzetDe vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het om het leven brengen van [slachtoffer 1] .
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte, die handelde vanuit een ziekelijke stoornis, geen opzet op de ten laste gelegde feiten kan hebben gehad. Nu geen sprake is van opzet, zelfs niet van voorwaardelijk opzet, bepleit de verdediging vrijspraak.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad staat het hebben van een ernstige geestelijke stoornis slechts aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.
In dit verband is het volgende van belang. Zoals eerder is vastgesteld, is [slachtoffer 1] overleden door verwurging en/of smoren. De rechtbank is van oordeel dat de aard en intensiteit van dat geweld naar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht is op het intreden van de dood van [slachtoffer 1] , dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte opzet had op haar dood. Deze handelingen vereisen telkens een dermate doelgericht en adequaat handelen door de verdachte dat ervan uit moet worden gegaan dat hij daarbij tenminste enig besef had van datgene waarmee hij bezig was en van de gevolgen daarna. De verdachte heeft direct na zijn aanhouding verklaard dat hij het had gedaan om “ons” te beschermen. Ook de eerder aangehaalde tapgesprekken tonen aan dat de verdachte voelde dat [slachtoffer 1] haar leven kwijt was, dat zij gewurgd was. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte in enige mate bewust was van zijn handelen en dat bij de verdachte niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Dat de verdachte zich thans op het standpunt stelt niet (meer) alle handelingen te kunnen herinneren, doet aan dit oordeel niet af. Het namens de verdachte gevoerde verweer wordt verworpen.
ConclusieGelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan doodslag.
De mishandeling
De rechtbank stelt op grond van de aangifte en de bevindingen van [verbalisant] vast dat de verdachte verbalisant [slachtoffer 2] heeft mishandeld. De rechtbank is daarbij van oordeel dat evenals bij het onder 1 ten laste gelegde feit – anders dan door de verdediging is gesteld – de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van opzet. Een volledige ontoerekeningsvatbaarheid staat slechts in de weg aan een bewezenverklaring van opzet indien bij de verdachte ten tijde van het handelen ieder inzicht in de draagwijdte van de gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan niet gebleken, temeer nu de handelingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op het toebrengen van letsel.