ECLI:NL:RBDHA:2023:10302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
21/8026
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaarschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Eiser had een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van verweerder, maar dit bezwaarschrift werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn van zes weken, die begon op 29 juni 2022, op 9 augustus 2022 eindigde. Eiser heeft zijn bezwaarschrift pas op 20 augustus 2022 ingediend, wat buiten de termijn viel. Eiser heeft ter zitting erkend dat het bezwaarschrift te laat was ingediend en heeft geen verschoonbare reden opgegeven voor de termijnoverschrijding. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, die bepalen dat een bezwaarschrift tijdig moet worden ingediend om ontvankelijk te zijn. De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8026

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

gemachtigde: mr. N.T. Bui.

Procesverloop

In het besluit van 28 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om een dwangsom wegens niet tijdig beslissen afgewezen.
Eiser heeft op 20 augustus 2022 de rechtbank schriftelijk bericht beroep in te stellen tegen het primaire besluit. De rechtbank heeft de betreffende brief aangemerkt als bezwaarschrift, gericht tegen het primaire besluit. De rechtbank heeft het bezwaarschrift aan verweerder toegestuurd, met het verzoek de behandeling daarvan over te nemen.
Eiser heeft op 2 november 2022 de rechtbank bericht dat hij het niet eens is met de doorzending naar verweerder en dat hij behandeling van zijn brief als beroepschrift door de rechtbank wenst. Op 8 november 2022 heeft eiser de rechtbank bericht dat de brief van 2 november 2022 moet worden gezien als een beroep tegen niet tijdig besluiten.
In het besluit van 15 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Op 15 december 2022 heeft de rechtbank eiser bericht dat zijn brief van 2 november 2022 wordt aangemerkt als een beroepschrift gericht tegen niet tijdig besluiten door verweerder. Dit beroepschrift wordt aangemerkt als gericht tegen het bestreden besluit.
Op 3 april 2023 heeft eiser bij de rechtbank aanvullende beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 op zitting behandeld, samen met eisers beroep in de zaak met nummer SGR 21/5796. In die zaak zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, en gemachtigde van verweerder, bijgestaan door M.J.B. Bosma.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
Op 11 april 2022 heeft verweerder ten behoeve van de vraag of eiser in aanmerking komt voor beschut werk bij het UWV een loonwaardebepaling aangevraagd. Het UWV heeft op 25 mei 2022 het naar aanleiding van dit verzoek opgemaakte rapport van de arbeidsdeskundige van het UWV aan verweerder gezonden.
1.2
Op 10 juni 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Eiser stelt daarbij dat hij nog geen besluit van verweerder heeft ontvangen naar aanleiding van het onderzoek door het UWV. Eiser heeft verweerder verzocht binnen twee weken alsnog een besluit te nemen.
1.3
In het primaire besluit heeft verweerder beslist op de ingebrekestelling. Verweerder heeft daarbij gesteld dat hij na ontvangst van de ingebrekestelling nog 14 dagen de tijd heeft om een besluit te nemen zonder dat een dwangsom verschuldigd is en dat binnen die termijn een besluit is genomen. Verweerder wijst eisers verzoek om een dwangsom dan ook af.
1.4
Eiser heeft op 20 augustus 2022 een brief bij de rechtbank ingediend, waarin hij zich tegen het primaire besluit keert. Eiser heeft deze brief aangemerkt als beroepschrift.
1.5
Bij brief van 26 oktober 2022 heeft de rechtbank partijen bericht dat uit de overgelegde stukken niet is af te leiden dat in deze zaak de bezwaarprocedure is gevolgd. De rechtbank heeft de brief van 20 augustus 2022 dan ook aangemerkt als bezwaarschrift en het naar verweerder gezonden, ter behandeling als bezwaarschrift. Verweerder heeft deze brief op 27 oktober 2022 ontvangen.
1.6
Op 2 november 2022 heeft eiser de rechtbank bericht het niet eens te zijn met de doorzending van zijn beroepschrift naar verweerder als bezwaarschrift. Eiser heeft de rechtbank evenwel nadien bericht dat deze brief als beroepschrift tegen het niet tijdig besluiten door verweerder moet worden aangemerkt. Eiser verzoekt een dwangsom vanwege het uitblijven van een besluit binnen de wettelijke termijn.
1.7
Op 15 november 2022 heeft verweerder het bestreden besluit genomen, waarin eisers bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder heeft daarbij gesteld dat de bezwaartermijn van 6 weken liep van 29 juni 2022 tot en met 9 augustus 2022. Uitgaande van ontvangst van het bezwaarschrift bij de rechtbank op 20 augustus 2022 is het buiten de termijn ingediend. Eiser heeft niet gereageerd op de brief van 1 november 2022 waarin hem is verzocht aan te geven wat de reden is van de te late inzending van het bezwaarschrift.
De te late indiening is niet verschoonbaar, aldus verweerder.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft de niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.1
Op 28 juni 2022 is het primaire besluit genomen. De bezwaartermijn vangt dan aan op 29 juni 2022 en de laatste dag van de termijn valt op 9 augustus 2022. De rechtbank heeft op 20 augustus 2022 eisers brief ontvangen en deze brief als bezwaarschrift aangemerkt. Daarmee is het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn en dus te laat ingediend. Dat het bezwaarschrift te laat is ingediend heeft eiser ter zitting ook erkend.
2.2
In de bezwaarfase is eiser gevraagd wat de reden is van de te late indiening van het bezwaarschrift. Eiser heeft daarop niet gereageerd. Ter zitting heeft eiser desgevraagd medegedeeld dat hij te laat was omdat hij ook andere dingen te doen had. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank geen verschoonbare termijnoverschrijding op. De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Eisers beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.