ECLI:NL:RBDHA:2023:10301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
NL23.3514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in terugkeerbesluit na eerdere beslissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit dat eerder op 10 januari 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de eiser was opgelegd. De eiser, die zich identificeert als [naam 1] van Britse nationaliteit, betwistte de identiteit die door de verweerder aan hem was toegekend, namelijk die van [eiser], een Tunesische nationaliteit. Tijdens de zitting op 29 juni 2023 heeft de eiser verklaard dat zijn werkelijke naam [naam 2] is en dat hij afkomstig is uit Palestina. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verweerder terecht heeft vastgesteld dat de eiser de persoon is die hij beweert te zijn, en dat de vingerafdrukken in het dossier niet van hem zijn.

De rechtbank heeft vervolgens de vraag behandeld of het terugkeerbesluit dat aan de eiser was opgelegd, onverplicht en ten overvloede was genomen. De rechtbank concludeert dat dit inderdaad het geval is, aangezien er op 14 september 2017 al een terugkeerbesluit was genomen dat in rechte vaststond. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen relevante wijzigingen zijn opgetreden in de verblijfsrechtelijke situatie van de eiser sinds dat eerdere besluit. Bovendien is er geen bewijs dat de eiser de Europese Unie heeft verlaten na de uitreiking van het besluit over de verblijfsvergunning, waardoor het eerdere besluit nog steeds van kracht is.

Daarom heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep dat was ingesteld tegen het terugkeerbesluit, en de beroepsgronden behoeven geen verdere bespreking. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Ettikhoven, en is openbaar gemaakt op 12 juli 2023. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.3514
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. I. Mercanoglu),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij niet [eiser] is, van Tunesische nationaliteit, maar [naam 1] , van Britse nationaliteit. Ter zitting heeft eiser verklaard dat zijn naam [naam 2] is en dat hij afkomstig is uit Palestina. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte geen onderzoek gedaan naar zijn werkelijke identiteit en nationaliteit. De vingerafdrukken die in het dossier aanwezig zijn, zijn niet van hem.
2. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser [eiser] is, geboren op [geboortedatum] 1960, van Tunesische nationaliteit. De rechtbank verwijst naar de overwegingen in de uitspraak van heden in de zaak NL23.3838.
3. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het gestelde terugkeerbesluit onverplicht en ten overvloede is genomen. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is omdat er op 14 september 2017 reeds een terugkeerbesluit is genomen dat in rechte vast staat. Op grond van wat partijen hebben aangevoerd is niet gebleken dat zich vervolgens relevante wijzigingen hebben voorgedaan in de verblijfsrechtelijke situatie van eiser. Evenmin is
gebleken dat hij na de uitreiking van het besluit over de verblijfsvergunning de Europese Unie heeft verlaten, zodat dit besluit nog steeds van kracht is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden terugkeerbesluit onverplicht en ten overvloede is genomen en geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept die niet al eerder waren ontstaan. Het gestelde terugkeerbesluit is dus geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het beroep voor zover dat is gericht tegen het terugkeerbesluit. De beroepsgronden tegen het terugkeerbesluit behoeven dan ook geen bespreking. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 juli 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.