ECLI:NL:RBDHA:2023:10294
Rechtbank Den Haag
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van doel en omstandigheden van verblijf
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 5 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag voor kort verblijf beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een visum om zijn neef in Nederland te bezoeken, maar deze aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 27 mei 2022. De minister handhaafde deze afwijzing in een besluit van 11 januari 2023 na het indienen van bezwaar door eiser. De rechtbank heeft de zaak op 22 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren, maar eiser zelf niet.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De afwijzing van de visumaanvraag is onder andere gebaseerd op het ontbreken van voldoende financiële middelen en het niet aantonen van het doel en de omstandigheden van het verblijf. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij over voldoende middelen beschikt of dat hij het voorgenomen verblijf voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat eiser in beroep geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die de afwijzing zouden kunnen weerleggen.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser en de referente wisselend hebben verklaard over de duur van het verblijf, wat ook niet is toegelicht. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank bevestigt dat de minister van het horen in bezwaar mocht afzien, gezien de hoeveelheid overgelegde stukken en het feit dat eiser niet adequaat op de gestelde vragen heeft gereageerd.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de visumaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.