ECLI:NL:RBDHA:2023:10294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
NL23.1908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van doel en omstandigheden van verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 5 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag voor kort verblijf beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een visum om zijn neef in Nederland te bezoeken, maar deze aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 27 mei 2022. De minister handhaafde deze afwijzing in een besluit van 11 januari 2023 na het indienen van bezwaar door eiser. De rechtbank heeft de zaak op 22 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren, maar eiser zelf niet.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De afwijzing van de visumaanvraag is onder andere gebaseerd op het ontbreken van voldoende financiële middelen en het niet aantonen van het doel en de omstandigheden van het verblijf. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij over voldoende middelen beschikt of dat hij het voorgenomen verblijf voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat eiser in beroep geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die de afwijzing zouden kunnen weerleggen.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser en de referente wisselend hebben verklaard over de duur van het verblijf, wat ook niet is toegelicht. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank bevestigt dat de minister van het horen in bezwaar mocht afzien, gezien de hoeveelheid overgelegde stukken en het feit dat eiser niet adequaat op de gestelde vragen heeft gereageerd.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de visumaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1908

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de minister van Buitenlandse Zaken,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een visum voor kort verblijf bij [referente] (referente).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 27 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 januari 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Een visumaanvraag voor kort verblijf wordt afgewezen als de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond, niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken of indien er redelijke twijfel bestaat over zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. [1] Bij de beoordeling hiervan heeft de minister een ruime beoordelingsmarge. [2]
Voldoende middelen van bestaan
5. De afwijzing van de visumaanvraag is mede gebaseerd op het ontbreken van voldoende financiële middelen. In beroep zijn tegen deze afwijzingsgrond geen beroepsgronden naar voren gebracht. Op de zitting heeft eiser gesteld dat hetgeen in bezwaar is aangevoerd tegen deze afwijzingsgrond in beroep nog steeds geldt. Omdat eiser in beroep daarmee niet heeft uitgelegd waarom de motivering van de minister onjuist is, slaagt deze beroepsgrond niet. Reeds hierom heeft de minister terecht de visumaanvraag geweigerd en is het beroep ongegrond. De rechtbank zal hierna echter nog ingaan op de overige beroepsgronden.
Zijn het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf voldoende aangetoond?
6. Eiser betoogt dat hij het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf voldoende heeft aangetoond. Hij wijst hierbij op de overlegde stukken waaruit de familierechtelijke relatie tussen hem en de referent blijkt. Eiser stelt op familiebezoek te gaan bij zijn neef die in Nederland woont. Daarnaast stelt eiser dat hij voor een periode van 34 dagen in Nederland wenst te verblijven. Hij heeft voor 34 dagen verlof aangevraagd bij zijn werkgever. Dit blijkt volgens eiser ook uit de overlegde stukken. Bij deze stukken zit ook een verklaring van eiser waarin hij ingaat op de wisselende verklaringen over het aantal dagen van zijn voorgenomen verblijf.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser het doel en de omstandigheden onvoldoende heeft aangetoond.
In beroep heeft eiser twee uittreksels [3] overlegd, maar hierbij geen toelichting gegeven. De rechtbank begrijpt dat eiser met deze uittreksels wenst aan te tonen dat [neef] een neef is van eiser. Voor zover dat al uit deze stukken zou volgen, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat hiermee de band tussen eiser en referente niet is aangetoond. Op de zitting heeft eiser nog gewezen op onderdeel 8, vraag 8.11, van de bijlage bij zijn bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat bij beantwoording van die vraag is weergegeven dat referent de partner van de neef van eiser zou zijn. Desgevraagd heeft eiser niet kunnen aangeven waaruit blijkt dat [neef] de partner van referent is. De rechtbank merkt daarbij nog op dat uit één van de uittreksels blijkt dat [neef] gescheiden is. Eiser heeft dus onvoldoende aangetoond dat er tussen hem en referente een familierechtelijke relatie bestaat.
6.1.
Daarnaast stelt de minister niet ten onrechte dat eiser en referente wisselend hebben verklaard over het aantal dagen dat eiser in Nederland wenst te verblijven. Voor deze wisselende verklaringen is door eiser, ook in beroep, geen verklaring gegeven. Met de enkele stelling van eiser dat hij 34 dagen in Nederland wenst te verblijven, legt hij niet uit waarom hij daarover in het verleden wisselend heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser hierover naar voren heeft gebracht in zijn schriftelijke Engelstalige verklaring zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is. Eiser heeft ook niet uitgelegd waarom uit wat in die brief is vermeld zou volgen dat hij een afdoende verklaring heeft gegeven voor de verschillende verklaringen.
Is er sprake van voldoende sociale en economische binding met Turkije?
7. Eiser betoogt dat er voldoende sociale en economische binding met Turkije is, nu hij een vaste baan heeft en zijn vrouw en kinderen in Turkije zullen blijven tijdens zijn bezoek aan Nederland. Eiser stelt dat hij [functie] is bij [werkgever] . Ter onderbouwing wijst eiser op zijn verklaring hierover in de overlegde stukken. Ook wijst hij op foto’s, een loonlijst en bankafschriften, waaruit zijn functie blijkt. Eiser stelt daarnaast dat zijn kinderen op school zitten en dat het voor hen niet mogelijk is meer dan één maand op vakantie te gaan en daardoor lesstof te missen. Eisers echtgenote (en moeder van de kinderen) zal dan ook bij de kinderen in Turkije blijven om voor hen te zorgen. Hierdoor zijn er voor eiser voldoende redenen om na zijn bezoek aan Nederland terug te keren naar Turkije.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft het standpunt ingenomen dat het loon van eiser niet op de bankafschriften terug te vinden is. In de beroepsgrond daartegen heeft eiser aangevoerd dat het in Turkije voorkomt dat het loon niet via de bank wordt uitbetaald, maar op de zitting heeft eiser toegelicht dat dit standpunt niet langer wordt gehandhaafd. Eiser stelt nu dat hij in de betreffende periode geen salaris ontving, maar een uitkering, dat deze uitkering per bank werd betaald en dat dit blijkt uit de stukken die op 21 mei 2023 zijn overlegd. De minister heeft er terecht op gewezen dat van deze stukken geen vertaling is overlegd en dat dus niet kan worden nagegaan of de stellingen van eiser juist zijn. Reeds hierom slaagt deze beroepsgrond niet. De minister stelt zich wat betreft de sociale binding met Turkije niet ten onrechte op het standpunt dat hier wel enige sprake van is, maar dat dit geen garantie is voor tijdige terugkeer. De rechtbank kan de afweging van de minister volgen. De minister heeft de afwijzing niet ten onechte gebaseerd op het doel en de omstandigheden en het risico op illegale immigratie.
Mocht de minister van het horen in bezwaar afzien?
8. Eiser betoogt dat hij in de bezwaarfase kenbaar heeft gemaakt dat hij gehoord wilde worden om zijn bezwaarmotieven mondeling te kunnen toelichten. De minister heeft hier ten onrechte geen gehoor aan gegeven. In de beslissing op bezwaar is de visumaanvraag afgewezen, omdat onduidelijkheid zou bestaan over het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf en de sociale en economische binding. Deze onduidelijkheden hadden door middel van een hoorzitting weggenomen kunnen worden.
8.1.
Dit betoog slaag niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat hij van het horen in bezwaar mocht afzien. De minister wijst er terecht op dat eiser in bezwaar een grote hoeveelheid stukken heeft overlegd en dat hij nog in de gelegenheid gesteld is om aanvullende vragen te beantwoorden. Als reactie heeft eiser nog meer stukken overgelegd, maar de door de minister gestelde vragen niet beantwoord, en ook niet toegelicht waarom de stukken de gestelde vragen beantwoorden. Gelet hierop heeft de minister er van uit mogen gaan dat eiser niet in staat was de door hem gestelde vragen te beantwoorden, dat een hoorzitting daarom niets zou toevoegen, en heeft hij zich terecht op het standpunt gesteld dat hij van het hoeren kon afzien. Ter zitting heeft de minister er verder nog op gewezen dat het primaire besluit drie imperatieve afwijzingsgronden bevat, en dat eiser in beroep slechts ten aanzien van twee van die afwijzingsgronden het standpunt heeft ingenomen dat een hoorzitting tot een ander standpunt van de minister had kunnen leiden.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de visumaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 32, eerste lid, onder a, onderdeel ii, iii en onder b van de Visumcode.
2.Dit volgt uit HvJ EU 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862 (
3.Extract of civil registry record.