ECLI:NL:RBDHA:2023:10293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
NL22.26825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in asielzaak zonder bestuurlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiseres op 26 maart 2022 een asielaanvraag ingediend. Na het indienen van een beroep op 29 december 2022 wegens het niet tijdig beslissen, heeft de rechtbank de zaak behandeld op 3 april 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 3 mei 2023 de asielaanvraag ingewilligd, maar eiseres heeft hierop gereageerd, wat leidde tot heropening van het onderzoek op 17 mei 2023. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan.

Eiseres betoogde dat de staatssecretaris ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom had vastgesteld, ondanks het te laat beslissen op haar aanvraag. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen belang meer had bij de beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen, omdat de staatssecretaris inmiddels een inhoudelijk besluit had genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen werd daarom niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht geen bestuurlijke dwangsom had vastgesteld, verwijzend naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die bepaalt dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb niet van toepassing zijn op asielaanvragen. Het beroep van eiseres tegen het besluit van 3 mei 2023 werd ongegrond verklaard, maar eiseres kreeg wel een proceskostenvergoeding van € 379,50 omdat de staatssecretaris niet tijdig had beslist. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van deze kosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26825

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Mercanoglu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. Eiseres heeft op 26 maart 2022 een asielaanvraag ingediend. Zij heeft op 29 december 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op die aanvraag. Het beroep is behandeld op de zitting van de enkelvoudige kamer van 3 april 2023. Daarop is het onderzoek gesloten.
1.1.
In het besluit van 3 mei 2023 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres ingewilligd. Eiseres heeft op deze inwilliging gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft in de reactie van eiseres aanleiding gezien om het onderzoek bij beslissing van 17 mei 2023 te heropenen. Eiseres heeft op deze heropening gereageerd.
1.3.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het beroep en het verzoek om proceskostenveroordeling van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris in het besluit van 3 mei 2023 ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld. Volgens eiseres komt zij wegens het te laat beslissen op de aanvraag in aanmerking voor een bestuurlijke dwangsom ter hoogte van € 1.442,-. Verder heeft eiseres verzocht om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.
Heeft eiseres nog een belang bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen?
3. De staatssecretaris heeft een inhoudelijk besluit op de aanvraag van eiseres genomen. De rechtbank is niet gebleken dat eiseres nog een belang heeft bij een beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk.
3.1.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit. [1] Eiseres kan zich niet met dit besluit verenigen, omdat in het besluit geen vaststelling van de bestuurlijke dwangsom is opgenomen.
Had de staatssecretaris de bestuurlijke dwangsom moeten vaststellen?
4. Het betoog van eiseres dat de staatssecretaris de bestuurlijke dwangsom had moeten vaststellen slaagt niet. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen om het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. In de uitspraak van 24 maart 2022 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats artikel 1 van de Tijdelijke wet voor wat betreft het niet kunnen verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet onverbindend geacht. In haar uitspraak van 30 november 2022 is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tot hetzelfde oordeel gekomen. [2] De staatssecretaris heeft daarom terecht geen bestuurlijke dwangsom vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is, voor zover gericht tegen het besluit van 3 mei 2023, ongegrond. Eiseres krijgt een vergoeding voor haar proceskosten omdat de staatssecretaris niet op tijd had beslist. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 379,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen ging over de vraag of de beslistermijn is overschreden en de vaststelling van de bijbehorende bestuurlijke dwangsom. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 3 mei 2023, ongegrond;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 379,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
2.ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353.