In deze zaak heeft eiseres op 26 maart 2022 een asielaanvraag ingediend. Na het indienen van een beroep op 29 december 2022 wegens het niet tijdig beslissen, heeft de rechtbank de zaak behandeld op 3 april 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 3 mei 2023 de asielaanvraag ingewilligd, maar eiseres heeft hierop gereageerd, wat leidde tot heropening van het onderzoek op 17 mei 2023. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan.
Eiseres betoogde dat de staatssecretaris ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom had vastgesteld, ondanks het te laat beslissen op haar aanvraag. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen belang meer had bij de beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen, omdat de staatssecretaris inmiddels een inhoudelijk besluit had genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen werd daarom niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht geen bestuurlijke dwangsom had vastgesteld, verwijzend naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die bepaalt dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb niet van toepassing zijn op asielaanvragen. Het beroep van eiseres tegen het besluit van 3 mei 2023 werd ongegrond verklaard, maar eiseres kreeg wel een proceskostenvergoeding van € 379,50 omdat de staatssecretaris niet tijdig had beslist. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van deze kosten aan eiseres.