ECLI:NL:RBDHA:2023:10240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WW-uitkering na herhaalde aanvraag wegens verwijtbare werkloosheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.W. Dijke, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. B.M. de Wolff. Eiseres had een WW-uitkering aangevraagd, maar deze was eerder afgewezen omdat zij verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit van het Uwv te herzien. Eiseres had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen en had geen nieuw recht opgebouwd op WW. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had besloten om de WW-uitkering van eiseres met ingang van 9 november 2021 niet uit te betalen, en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank wees erop dat eiseres de beroepstermijn tegen het eerdere besluit had laten verstrijken zonder valide reden, waardoor zij had berust in de vaststelling van het Uwv dat zij verwijtbaar werkloos was geworden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1850

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.W. Dijke),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij in rechte vaststaand besluit van 15 december 2020 heeft het Uwv bepaald dat eiseres vanaf 9 oktober 2020 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat die niet wordt uitbetaald omdat zij verwijtbaar werkloos is geworden.
Bij besluit van 25 november 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag van eiseres om een WW-uitkering met ingang van 9 november 2021 afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en M.A. Kwaśnik-Waardenburg, beëdigd tolk in de Poolse taal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres was werkzaam als agrarisch medewerker via uitzendbureau [bedrijfsnaam] B.V. (de ex-werkgever). Op 3 december 2019 heeft zij zich ziekgemeld wegens zwangerschaps- of bevallingsklachten. Met ingang van 3 december 2019 is haar door het Uwv een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW) tot 12 juni 2020, aansluitend gevolgd door een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) met ingang van 12 juni 2020, die verlengd is tot 9 oktober 2020.
1.1.
Op 26 oktober 2020 heeft eiseres met ingang van 9 oktober 2020 een uitkering op grond van de WW aangevraagd, wat geleid heeft tot het hiervoor vermelde besluit van 15 december 2020. Bij besluit van 3 februari 2021 heeft het Uwv het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 15 december 2020 gehandhaafd. Tegen het besluit van 3 februari 2021 is geen beroep ingesteld.
1.2.
Bij besluit van 22 maart 2021 heeft het Uwv eiseres met ingang van 9 oktober 2020 een uitkering op grond van de ZW toegekend. Bij besluit van 8 oktober 2021 is bepaald dat eiseres vanaf 9 november 2021 geen ZW-uitkering meer krijgt. Op 3 november 2021 heeft eiseres opnieuw een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de WW, maar nu met ingang van 9 november 2021. Die aanvraag heeft geleid tot het primaire besluit, dat door het Uwv bij het bestreden besluit is gehandhaafd.
Standpunten
2. Eiseres voert aan dat de afdoening van haar aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ertoe leidt dat een evident onredelijk besluit in stand blijft, namelijk dat van 15 december 2020. Zij stelt dat zij tegen het besluit op bezwaar van 3 februari 2021 niet in beroep is gegaan omdat zij op dat moment op grond van de ZW al een uitkering had en vanwege haar ziekte ook geen aanspraak op een WW-uitkering had kunnen maken. Eiseres betwist dat zij zelf ontslag heeft genomen. Zij was werkzaam als uitzendkracht in fase B en haar uitzendovereenkomst liep pas op 5 mei 2020 af. Dat die uitzendovereenkomst niet is verlengd, is volgens eiseres niet aan haar te wijten. Zij heeft zich op 3 december 2019 alleen ziekgemeld en heeft geen ontslag genomen. Eiseres vindt dan ook dat zij met ingang van 9 november 2021 recht heeft op een WW-uitkering en dat het bestreden besluit als evident onredelijk niet in stand kan blijven.
3. Het Uwv stelt zich op het standpunt niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden teruggekomen van het besluit van 15 december 2020. Dit besluit, zoals gehandhaafd met het besluit op bezwaar van 3 februari 2021, is volgens het Uwv ook niet evident onjuist. De vraag of eiseres wel of niet ontslag heeft genomen, is al aan de orde gekomen in de procedure die geleid heeft tot het inmiddels onherroepelijke besluit op bezwaar van 3 februari 2021 en staat in deze procedure niet opnieuw ter discussie, aldus het Uwv. Volgens het Uwv heeft eiseres recht op WW per 9 oktober 2020, maar wordt deze uitkering niet uitbetaald omdat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden. Tussen 9 oktober 2020 en 9 november 2021 heeft eiseres volgens het Uwv geen nieuw recht opgebouwd, omdat zij in die periode een uitkering op grond van de ZW ontving.
Beoordeling
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De aanvraag van 3 november 2021 die tot het bestreden besluit heeft geleid, ziet op een andere ingangsdatum van de door eiseres gevraagde WW-uitkering dan haar eerdere aanvraag van 26 oktober 2020. In haar eerste aanvraag verzocht eiseres om een WWuitkering met ingang van 9 oktober 2020 en in de tweede aanvraag met ingang van 9 november 2021. In zoverre is de aanvraag van 3 november 2021 geen herhaalde aanvraag, nu de aanvragen verschillende periodes betreffen. Niet in geschil is dat eiseres in de periode van 9 oktober 2020 tot 9 november 2021 geen nieuw recht heeft opgebouwd op WW omdat zij in die periode een uitkering ontving op grond van de ZW en niet in dienstverband gewerkt heeft. Het Uwv heeft daarom terecht aangenomen dat de reden om eiseres geen WW uit te betalen per 9 oktober 2020 – haar verwijtbare werkloosheid – in beginsel ook in de weg staat aan uitbetaling van WW per 9 november 2021. Dat is slechts anders als er nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden zijn die een ander licht werpen op de verwijtbaarheid van de werkloosheid van eiseres of als moet worden vastgesteld dat het standpunt van het Uwv over de verwijtbaarheid van de werkloosheid evident onjuist is.
Eiseres heeft ter zitting erkend dat zij aan haar aanvraag geen nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het Uwv heeft daarin dan ook geen aanleiding hoeven zien om terug te komen van zijn standpunt dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden en dat de WW-uitkering van eiseres daarom niet wordt uitbetaald.
4.2.
De rechtbank volgt eiseres niet voor zover zij betoogt dat het evident onredelijk is dat het Uwv niet wil terugkomen van het besluit van 15 december 2020, zoals gehandhaafd met het besluit van 3 februari 2021. Daartoe wordt het volgende overwogen. Eiseres heeft gesteld dat haar niet kan worden verweten dat zij destijds geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 3 februari 2021. Volgens haar was daartoe redengevend dat zij op dat moment al een uitkering ontving op grond van de ZW. Zij stelt dat zij daarom destijds niet (meer) voor een WW-uitkering in aanmerking kwam en daarom geen belang had bij het instellen van beroep tegen het besluit van 3 februari 2021. Zoals het Uwv op de zitting terecht heeft opgemerkt, is dit standpunt van eiseres onjuist. Het besluit waarbij het Uwv eiseres met ingang van 9 oktober 2020 een uitkering op grond van de ZW heeft toegekend, dateert namelijk van 22 maart 2021. Dat is na het verstrijken van de beroepstermijn tegen het besluit op bezwaar van 3 februari 2021.
4.3.
Uit de stukken blijkt verder dat eiseres en haar ex-werkgever uiteenlopende lezingen hebben over het einde van haar dienstverband. Reeds gelet op deze uiteenlopende lezingen kan niet gezegd worden dat het standpunt van het Uwv dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden, evident onjuist is. Eiseres had dit standpunt van het Uwv inhoudelijk kunnen bestrijden in een beroepsprocedure tegen het besluit op bezwaar van 3 februari 2021. Uit wat hiervoor is overwogen blijkt dat eiseres de beroepstermijn tegen het besluit op bezwaar van 3 februari 2021 zonder valide reden ongebruikt heeft laten verstrijken. Daarmee heeft zij berust in de vaststelling van het Uwv dat zij verwijtbaar werkloos geworden is. Dat dient voor haar rekening en risico te blijven. Nu het standpunt van het Uwv over de verwijtbaarheid van de werkloosheid van eiseres niet onmiskenbaar onjuist is, heeft het Uwv geen aanleiding hoeven zien hiervan terug te komen. Voor een hernieuwde discussie over dit onderwerp is in deze procedure, anders dan eiseres wenst, gelet op het onherroepelijke besluit van 3 februari 2021 geen plaats.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het Uwv heeft mogen beslissen dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van zijn besluit van 15 december 2020, zoals gehandhaafd bij besluit van 3 februari 2021. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft besloten om de WW-uitkering van eiseres met ingang van 9 november 2021 niet uit te betalen.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.