ECLI:NL:RBDHA:2023:10224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
NL 23.10038
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had op 31 maart 2023 een aanvraag ingediend die door de verweerder buiten behandeling was gesteld. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker griffierecht moet betalen op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Awb. Het griffierecht bedraagt € 184,- en moet binnen een bepaalde termijn worden betaald. De griffier heeft op 1 mei 2023 de verzoeker in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te betalen, maar de verzoeker heeft dit niet tijdig gedaan. Er is geen verontschuldiging voor het verzuim gegeven, waardoor het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.

De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van der Wiel, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10038

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [vnummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 31 maart 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) buiten behandeling gesteld.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:82, tweede lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb € 184,-. De griffier van de rechtbank stelt op grond van artikel 8:82, derde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:82, derde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
De griffier heeft bij brief van 1 mei 2023 het verzoek om vrijstelling van het griffierecht afgewezen, omdat er niet op tijd is voldaan aan het verzoek om gegevens over het inkomen en vermogen te overleggen. Op 1 mei 2023 is verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief.
Verzoeker heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.
Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van der Wiel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.