ECLI:NL:RBDHA:2023:10221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
AWB 22/2222
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM wegens niet verschijnen aan loket en niet betalen van leges

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een Algerijnse eiser tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM niet in behandeling te nemen. De eiser, die sinds 1983 in Nederland verblijft, had op 12 april 2021 een aanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat hij niet in persoon aan het loket was verschenen om de aanvraag compleet te maken en de leges niet had betaald.

De rechtbank overwoog dat het verschijnen aan het loket een vereiste is voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had geen overtuigende uitleg gegeven voor zijn afwezigheid en de stelling van zijn gemachtigde dat het geen zin had om aan het loket te verschijnen, werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, aangezien de eiser niet voldeed aan de aanvraagvereisten.

Daarnaast was er een terugkeerbesluit tegen de eiser uitgevaardigd in 2008, en het was onbetwist dat hij Nederland niet had verlaten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht een inreisverbod voor de duur van twee jaar had opgelegd, omdat de eiser geen bijzondere omstandigheden had aangedragen die een uitzondering op het inreisverbod rechtvaardigden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/2222
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2021 heeft verweerder eisers aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM [1] niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 21 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1957. Hij woont al sinds 1983 in Nederland en had naar eigen zeggen van 1991 tot 1996 een vergunning voor verblijf bij partner. Eiser verblijft sindsdien illegaal in Nederland. Hij heeft op 12 april 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.

Het bestreden besluit

2. Verweerder is in het bestreden besluit gebleven bij zijn beslissing om eisers aanvraag niet in behandeling te nemen omdat die niet compleet is. Eiser is niet in persoon aan het loket verschenen om de aanvraag compleet te maken. Ook heeft hij de leges niet betaald.

Verschijnen aan het loket

3. Eén van de voorwaarden voor het in behandeling nemen van de aanvraag is het enkel verschijnen aan het loket. [2] De rechtbank is van oordeel dat eiser geen uitleg heeft gegeven die kan rechtvaardigen dat hij niet aan het loket is verschenen. De enkele, niet onderbouwde stelling van eisers gemachtigde dat het naar zijn ervaring geen zin heeft om aan het loket te verschijnen, is niet genoeg. Eiser had aan het loket in persoon kunnen uitleggen dat zijn paspoort eerder was ingenomen door verweerder en dat hij geen geld heeft om de leges te betalen.

Leges

4. Naar eigen zeggen is eiser meer dan 35 jaar in Nederland, is hij niet ingeburgerd, niet zelfredzaam en dakloos. Hij heeft daarom geen geld om leges te betalen, stelt hij. De rechtbank overweegt dat eiser zich desalniettemin staande heeft weten te houden in Nederland. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat eiser meer duidelijkheid moet geven over zijn situatie dan de enkele stelling dat hij de leges niet kan betalen.

Conclusie over het niet in behandeling nemen van de aanvraag

5. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling heeft kunnen nemen omdat eiser niet aan deze aanvraagvereisten heeft voldaan.

Terugkeerbesluit en inreisverbod

6. Tegen eiser is in 2008 een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Niet in geschil is dat eiser Nederland niet heeft verlaten. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 66a, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 terecht een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser geen bijzondere of individuele omstandigheden heeft aangedragen waardoor verweerder had moeten afzien van het opleggen van het inreisverbod.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2023.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Dit volgt uit artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en paragraaf B1/3.4.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.