ECLI:NL:RBDHA:2023:10200

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
NL23.10092
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de verlenging van de maatregel van bewaring van eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit. Eiser was op 10 oktober 2022 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 3 april 2023 de maatregel van bewaring met maximaal twaalf maanden verlengd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft het procesverloop in acht genomen, waarbij partijen hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling. Eiser heeft zijn gronden van beroep ingediend, en verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 14 april 2023 gesloten. Eiser betoogde dat de verlenging van de maatregel in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat het besluit niet voldeed aan de formele vereisten, zoals het ontbreken van een termijn voor het indienen van een beroepschrift.

De rechtbank overwoog dat er geen termijn is voor het indienen van beroep tegen het verlengingsbesluit, en dat eiser te allen tijde in beroep kan gaan. De rechtbank concludeerde dat de verlenging van de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat eiser niet voldoende meewerkte aan zijn identificatie en verwijdering. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verweerder bij voortduring van de maatregel zwaarder wogen dan die van eiser bij invrijheidsstelling. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10092

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. F. Veenstra- Dkhissi).

Procesverloop

Verweerder heeft op 10 oktober 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Bij besluit van 3 april 2023 (ingaande 9 april 2023) heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Partijen hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling. Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft op 7 april 2023 de gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 13 april 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten op 14 april 2023 om 17.01 uur.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het verlengingsbesluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat het besluit niet voldoet aan de formele vereisten. In het verlengingsbesluit heeft verweerder ten onrechte geen termijn voor het indienen van een beroepschrift en een verzoek om een voorlopige voorziening vermeld. Het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule is een dusdanig ernstig gebrek dat er geen ruimte is voor het maken van een belangenafweging [1] .
3.1
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 69, derde lid, van de Vw, in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, het instellen van beroep als bedoeld in artikel 94 van de Vw tegen een besluit als bedoeld in artikel 93 van de Vw niet aan enige termijn is gebonden. Dat er geen termijn is vermeld in de rechtsmiddelenclausule van het verlengingsbesluit is juist, omdat er geen termijn is voor het indienen van een beroepschrift. Eiser kan te allen tijde in beroep gaan tegen het verlengingsbesluit, wat hij ook heeft gedaan. Van het schenden van het zorgvuldigheidsbeginsel dat tot onrechtmatigheid van het verlengingsbesluit leidt, is dan ook geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. Eiser stelt dat het verlengingsbesluit onrechtmatig is, omdat er niet voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging. Eiser heeft voldoende meegewerkt en er is ook geen aanwijzing dat er op korte termijn documentatie door Marokko zal worden verstrekt.
4.1
De rechtbank stelt vast dat uit het verlengingsbesluit volgt dat het traject tot de afgifte van een laissez-passer (lp) nog altijd loopt en op korte termijn een nieuwe presentatie voor eiser zal worden gepland. Vooralsnog bestaat er dan ook geen aanleiding – ook niet gezien de looptijd van de lp-aanvraag – om te concluderen dat er geen lp aan eiser zal worden verstrekt. Dat hebben de Marokkaanse autoriteiten tot op heden ook niet aangegeven. Verder is van belang dat eiser – in tegenstelling tot wat hij zelf stelt – niet meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Integendeel, eiser weigert vertrekgesprekken, weigert zich te laten presenteren bij de Marokkaanse autoriteiten en weigert concrete en verifieerbare gegevens te verstrekken. Dit alles ondanks dat er op hem een meewerkplicht rust. Ook is niet gebleken dat eiser zelf actief werkt aan het verkrijgen van (reis- en/of identiteits-) documenten. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam in het verlengingsbesluit gemotiveerd dat en waarom de verwijdering van eiser meer tijd vergt, waarbij eisers weigerachtige houding een grote rol speelt. De rechtbank is daarom van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarden om de bewaring met ten hoogste twaalf maanden mocht verlengen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser stelt ten slotte dat zijn belangen zwaarder wegen vanaf het moment dat de zes-maandentermijn is gepasseerd.
Uitgangspunt in de Terugkeerrichtlijn is dat de bewaring zo kort mogelijk dient te duren.
Er is op geen enkel moment in de afgelopen zes maanden een document door Marokko verstrekt waarmee eiser zou kunnen worden uitgezet. Het langer voortduren van de bewaring is dan ook een onrechtmatige inbreuk op de vrijheden van eiser. Al met al kan er volgens eiser geconcludeerd worden dat het verlengingsbesluit onrechtmatig is, omdat de
belangen van eiser ten onrechte niet dan wel niet deugdelijk zijn meegewogen.
5.1
De rechtbank overweegt dat als een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat en verweerder voortvarend werkt aan de verwijdering, de duur van de bewaring een element is dat bij de belangenafweging moet worden betrokken. De Vw stelt een maximum van achttien maanden aan de duur van de bewaring. Dit betekent echter niet dat de bewaring in alle gevallen ook achttien maanden mag voortduren. Naarmate de bewaring voortduurt, wordt het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld groter. Indien de maatregel langer duurt dan zes maanden, kan deze toch voortduren indien sprake is van bijkomende omstandigheden, zoals frustratie van het onderzoek, passief of actief. Uit de stukken blijkt dat daarvan sprake is, zoals in rechtsoverweging 4.1 reeds is overwogen. De in die rechtsoverweging genoemde omstandigheden leiden de rechtbank tot de conclusie dat aan het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel meer gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij invrijheidsstelling. Verder is verweerder in het verlengingsbesluit ook uitdrukkelijk ingegaan op de zienswijze zoals de gemachtigde die voorafgaand aan het besluit heeft gegeven. Dat het belang van eiser niet (deugdelijk) zou zijn meegewogen volgt de rechtbank dan ook niet. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6.
De rechtbank overweegt tot slot dat zij ook overigens met inachtneming van de uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 [2] volgende ambtshalve toetsing, geen grond ziet voor het oordeel dat de verlenging van de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden onrechtmatig is dan wel tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van
D.K. Bloemers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
2.ECLI:EU:C:2022:858