ECLI:NL:RBDHA:2023:10149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting en bewaring van een Marokkaanse eiser in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Marokkaanse eiser. De eiser, die stelt geboren te zijn op een onbekende datum en de Marokkaanse nationaliteit te hebben, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring is opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkt tot de vraag of de eerdere maatregel van bewaring rechtmatig was. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de maatregel opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser betwistte de zware gronden die aan de bewaring ten grondslag lagen, waaronder het feit dat hij zonder de vereiste documenten naar Nederland was gekomen en dat hij een herhaalde asielaanvraag had ingediend op het moment van de geplande overdracht naar Frankrijk. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden feitelijk juist waren en dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel kon worden toegepast. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was geweest.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18547

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.M.H. Vriesde),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 4 juli 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
Op 4 juli 2023 heeft eiser schriftelijk gronden van beroep ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2.
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de
vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag
worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment
voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106
van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van
het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de
Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb [2] , als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3j. aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, en zijn aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist de zware gronden 3a en 3j. Eiser meent dat het niet aan hem te wijten is dat zijn paspoort is gestolen. Daarnaast meent eiser dat hij het recht heeft een herhaalde asielaanvraag in te dienen en dat hij hiermee niet zijn overdracht frustreert. Ook betwist eiser de lichte grond 4d. Eiser beschikt over voldoende middelen van bestaan, namelijk €150. Daarnaast meent hij dat er een lichter middel had moeten worden toegepast, omdat de inbewaringstelling een onevenredig zwaar middel is.
5. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] volgt dat voor het opleggen van zware gronden alleen is vereist dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat verweerder daar, als dat het geval is, geen nadere toelichting op hoeft te geven. [4] Naar het oordeel van de rechtbank is de zware grond 3a feitelijk juist. In de maatregel van bewaring is terecht overwogen dat eiser zonder de vereiste documenten naar Nederland is gekomen en dat eiser vanuit Frankrijk is doorgereisd naar Nederland zonder de uitkomst van zijn asielaanvraag aldaar af te wachten. Ook de zware grond 3j is feitelijk gezien juist, omdat eiser op de dag van de eerder geplande overdracht aan Frankrijk een herhaalde asielaanvraag had ingediend, waardoor de overdracht geen doorgang kon vinden. Verweerder heeft dit kunnen zien als frustreren van de overdracht, omdat eiser niet eerder in de vertrekgesprekken heeft aangegeven een asielaanvraag te willen indienen. Deze zware gronden tezamen met de onbetwiste lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een risico op onttrekking van het toezicht en ontwijking of belemmering van de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure aangenomen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen, zeker niet nu eiser eerder de overdracht aan Frankrijk heeft gefrustreerd. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
7. Voor het overige ziet de rechtbank ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat de (tenuitvoerlegging van de) maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest. [5]
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 (C., B. en X. tegen Nederland).