ECLI:NL:RBDHA:2023:10111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
22_4082
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake openbaarmaking van documenten door de Stichting Kwaliteitsfonds Notariaat

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een bestuursrechtelijk geschil tussen het bestuur van de Stichting Kwaliteitsfonds Notariaat en twee eisers die een verzoek hebben ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De eisers hebben verzocht om openbaarmaking van alle jaarstukken van de Stichting vanaf de oprichting in 2018 tot en met 2020, evenals de accountantsverklaring en alle relevante correspondentie. Het primaire besluit van de Stichting, genomen op 15 november 2021, was onvoldoende gemotiveerd, wat leidde tot een beroep van de eisers. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak op 12 april 2023 de Stichting de gelegenheid gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen. De Stichting heeft vervolgens een herziene beslissing op bezwaar genomen op 16 mei 2023, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 12 juli 2023 geoordeeld dat het beroep van de eisers tegen het eerste besluit gegrond is, omdat het gebrek in de motivering is hersteld in het tweede besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Stichting voldoende heeft aangetoond dat er geen aanvullende documenten zijn die openbaar gemaakt moeten worden. De eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er meer documenten bij de Stichting berusten. De rechtbank heeft de Stichting veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eisers. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4082

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

mr. [eiser 1],wonend in [woonplaats]
,en
mr. [eiser 2], wonend in Italië, eisers,
en

het bestuur van de Stichting Kwaliteitsfonds Notariaat, verweerder

(gemachtigde: mr. W.E. Pors).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eisers op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 2 juni 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder op de bezwaren van eisers beslist.
Eisers hebben tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2023.
Eisers waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam].
In de tussenuitspraak van 12 april 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in bestreden besluit 1 te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een herziene beslissing op bezwaar genomen van 16 mei 2023 (bestreden besluit 2). Daarbij heeft hij het bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers hebben een Wob-verzoek ingediend bij de Stichting Kwaliteitsfonds Notariaat (de Stichting) en hebben verzocht om alle door het bestuur opgestelde jaarstukken vanaf de oprichting op 13 juni 2018 tot en met 2020, openbaarmaking van de accountantsverklaring en alle correspondentie en besluiten over het tot stand komen van deze stukken. Verweerder heeft een aantal stukken aan eisers verstrekt. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder bestreden besluit 1 onvoldoende gemotiveerd heeft. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid geboden dit gebrek te herstellen. Verweerder heeft vervolgens bestreden besluit 2 genomen.
Welke wet is van toepassing?
2. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. De Wob is ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Nu het bestreden besluit na 1 mei 2022 is genomen, is hierop de Woo van toepassing.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
4. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder in het bestreden besluit en in beroep niet is ingegaan op de stelling van eisers dat niet alle specificaties zijn verstrekt en dat er ten onrechte geen stukken over de opbouw van het heffingsbedrag per akte zijn overgelegd. Daarom is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Bestreden besluit 2 staat in een e-mailbericht van de gemachtigde van verweerder aan eisers. Naar het oordeel van de rechtbank moet het e-mailbericht worden toegerekend aan verweerder. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit 2, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
6. Verweerder heeft nader onderzoek gedaan naar hoe het heffingsbedrag per akte van € 10,- tot stand is gekomen. Dit is een besluit geweest op grond van de afweging wat maatschappelijk gezien een haalbare toeslag is. Er was bij het nemen van dat besluit maar een beperkt beeld bij de beoogde buffer-opbouw bij de Stichting en geen beeld bij de termijn waarbinnen dat gehaald zou moeten gaan worden. Er zijn geen andere documenten aangetroffen die aan dit besluit ten grondslag zouden hebben kunnen liggen. Verder zijn volgens verweerder alle relevante specificaties uit de boekhouding verstrekt over de lopende dossiers bij de Stichting. Er is in het algemeen aangegeven welke soort kosten er worden geboekt op een dergelijke vordering. Er zijn geen andere documenten die nog openbaar gemaakt zouden kunnen worden.
7. Eisers voeren aan dat het ongeloofwaardig is dat de vaststelling van de heffing niet middels enige consultatie, overleg en (mogelijke) afstemming met het KNB-bestuur, uiteindelijk door het bestuur van het fonds zou zijn geschied. Er zouden daarom notulen van bestuursvergaderingen moeten zijn gemaakt. Ook is het zeer waarschijnlijk dat er een berichtenwisseling met de accountant is geweest en correspondentie met het ministerie en andere stakeholders met uitwisselingen van voorstellen en adviezen heeft plaatsgevonden.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders stelling dat er niet meer documenten zijn die openbaar gemaakt zouden moeten worden voldoende geloofwaardig. Op grond van hetgeen eisers hebben aangevoerd is niet aannemelijk geworden dat bij verweerder meer documenten berusten. Ook als ervan zou worden gegaan dat het zeer waarschijnlijk is dat er contact is geweest met het KNB-bestuur, het ministerie en andere stakeholders over het heffingsbedrag per akte, betekent dit niet dat er ook (nog) documenten bij verweerder moeten berusten die daarop zien.
Conclusies
9. Gelet op de overwegingen in de tussenuitspraak is het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 gegrond. Omdat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld in bestreden besluit 2, eisers zich hebben kunnen uitlaten over bestreden besluit 2 en dat besluit de rechterlijke toets kan doorstaan, verklaart de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
10. Omdat de rechtbank het beroep gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden. Om dezelfde reden krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De rechtbank kent het door eisers gevraagde bedrag van € 12,- aan reiskosten voor het bijwonen van de zitting toe.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 gegrond;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 12,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).