Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[de geëxecuteerde] , te [plaats 2] ,
[de vennootschap]te [plaats 2] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek tot verkoop van in beslag genomen aandelen. De verzoekster, aangeduid als 'de vrouw', had beslag gelegd op de aandelen van de man, die directeur-grootaandeelhouder is van een vennootschap. Dit beslag was gelegd op basis van een eerdere beschikking van de rechtbank, waarin was bepaald dat de man een bedrag van € 243.089,20 aan de vrouw moest betalen in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun echtscheiding.
Echter, de beschikking van de rechtbank werd op 7 december 2022 door het gerechtshof Den Haag vernietigd, waardoor de grondslag voor het beslag verviel. De vrouw verzocht de rechtbank om te bepalen dat en binnen welke termijn de in beslag genomen aandelen verkocht konden worden. De man en de vennootschap hebben verweer gevoerd tegen dit verzoek.
De rechtbank oordeelde dat het verzoek van de vrouw moest worden afgewezen, omdat het beslag op de aandelen was komen te vervallen door de vernietiging van de eerdere beschikking. De rechtbank veroordeelde de vrouw in de proceskosten van de man en de vennootschap, omdat zij de procedure tegen beter weten in had voortgezet, ondanks het feit dat de titel op grond waarvan het beslag was gelegd al was vernietigd. De totale proceskosten werden begroot op € 3.871,40, te vermeerderen met nakosten.