Overwegingen
Ten aanzien van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
1. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 4 augustus 2022 heeft beslist op eisers asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en tevens vastgesteld dat hij aan eiser geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd.
3. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoetkomt.
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Verweerder heeft weliswaar inmiddels op de asielaanvraag van eiser beslist, maar heeft de aanvraag afgewezen. Verweerder is derhalve in materiële zin niet tegemoet gekomen aan het beroep niet tijdig beslissen. Daarbij komt dat partijen tot aan de zitting nog verdeeld waren over de vraag of verweerder aan eiser een bestuurlijke dwangsom is verschuldigd. Gelet hierop is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, van de Awb en heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit van 4 augustus 2022 omdat dit laatste besluit niet (geheel) aan het beroep tegemoetkomt.
5. De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog enig belang heeft bij een beoordeling door de rechtbank van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, aangezien hetgeen eiser in het kader van dat beroep heeft aangevoerd ter zitting heeft laten vallen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet-ontvankelijk.
6. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Daarbij betrekt de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat de ingebrekestelling van eiser geldig was en dat eiser terecht beroep heeft ingesteld in verband met het niet tijdig door verweerder beslissen. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 418,50, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiseres één punt met een waarde van € 837,00 wordt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht (wegingsfactor 0,5) omdat het bij dit beroep uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit.
Ten aanzien van het alsnog genomen besluit op de aanvraag
7. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1988. Aan zijn asielrelaas heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser had een winkel in [woonplaats] . Leden van Al Shabaab hebben hem twee keer telefonisch benaderd, op 5 en 10 juli 2019, waarbij zij eiser vroegen om als spion voor Al Shabaab te werken. Eiser werd benaderd omdat eiser zijn handelswaar weleens verkocht aan buitenlandse veiligheidssoldaten van AMISOM, die werkzaam waren bij de haven. Als gevolg van deze contacten had eiser toegang tot de haven. Eiser moest van Al Shabaab onder meer ontploffingsmaterialen de haven binnensmokkelen, waarmee een aanslag zou worden gepleegd. Eiser heeft dit geweigerd. Na de tweede telefonische bedreiging heeft eiser zijn winkel gesloten en verkocht, en besloot hij te vluchten. Eiser is vervolgens één maand bij zijn oom ondergedoken. Leden van Al Shabaab zijn vervolgens op 25 juli 2019 naar de woning van eiser gekomen om hem te zoeken. Toen ze eiser daar niet vonden zijn ze weggegaan. Bij terugkeer naar Somalië vreest eiser te worden gedood door Al Shabaab.
8. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. problemen met Al Shabaab.
9. Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De problemen met Al Shabaab heeft verweerder daarentegen niet geloofwaardig geacht. Omdat het tweede relevante element niet geloofwaardig wordt geacht wordt dit relevante element niet verder getoetst. Het geloofwaardig geachte eerste relevante element is volgens verweerder niet te herleiden tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag, zodat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van dat verdrag. Evenmin is dit relevante element te herleiden tot een van de situaties als vermeld in de paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), zodat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser komt daarom volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000. Tevens heeft verweerder bepaald dat eiser dient terug te keren naar Somalië. Tot slot heeft verweerder bepaald dat geen bestuurlijke dwangsom is verbeurd vanwege de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
De beroepsgronden en de boordeling daarvan door de rechtbank
10. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen hij heeft aangevoerd zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
-
De problemen met Al Shabaab
i.
Eisers verblijfsplaats voorafgaand aan zijn vertrek
11. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over de problemen met Al Shabaab ongeloofwaardig geacht. Hieraan heeft verweerder allereerst ten grondslag gelegd dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn verblijfplaats voorafgaand aan zijn vertrek uit Somalië. Zo heeft eiser in het aanmeldgehoorverklaard dat hij gedurende de laatste maand voor zijn vertrek niet op een ander adres dan dat van hemzelf heeft geslapen of verbleven. Tegelijkertijd heeft eiser in het nader gehoorverklaard dat hij van 13 juli 2019 tot 15 augustus 2019 bij zijn oom heeft verbleven omdat hij daar zat ondergedoken. Dit rijmt volgens verweerder niet met elkaar. Eiser is in het nader gehoor in de gelegenheid gesteld hierop te reageren en heeft verklaard dat de vraag anders aan hem is gesteld. Op dit punt zijn echter geen correcties en/of aanvullingen op het aanmeldgehoor ingediend. Gelet op het feit dat eiser vanwege de gestelde problemen met Al Shabaab uit zijn huis is vetrokken, zijn familie heeft achtergelaten en uiteindelijk om deze reden zijn land van herkomst heeft verlaten, mag volgens verweerder van eiser worden verwacht dat hij duidelijke, eenduidige en gerijmde verklaringen kan afleggen over zijn verblijfplaatsen. Dat eiser dit nalaat, doet volgens verweerder afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. De verklaring van eiser dat hij de vraag omtrent zijn verblijfplaats gedurende de laatste maand voorafgaand aan zijn vertrek uit Somalië anders heeft begrepen volgt verweerder niet, aangezien de vraag tijdens het aanmeldgehoor duidelijk is geformuleerd en eiser heeft nagelaten om hier middels correcties een aanvullingen op te reageren. Daarnaast heeft eiser op pagina 2 (en 15) van het aanmeldgehoor aangegeven dat hij de tolk heel goed kan verstaan. Ook het argument van eiser dat zijn reactie op de vraag in het aanmeldgehoor ruimte voor interpretatie openlaat wordt door verweerder niet gevolgd, aangezien het volgens verweerder een heldere en gesloten vraag betreft.
12. Eiser herhaalt in beroep dat verweerder hem ten onrechte verwijt dat hij in het aanmeldgehoor en het nader gehoor tegenstrijdig heeft verklaard over zijn verblijfplaats de laatste maand voor zijn vertrek uit Somalië. Eiser stelt dat hij tijdens het nader gehoor is geconfronteerd met de vermeende tegenstrijdigheid en dat hij een plausibele verklaring heeft gegeven voor zijn verklaring tijdens het aanmeldgehoor. Hij heeft begrepen dat hem de vraag is gesteld of hij de dag voor zijn vertrek op een andere plaats heeft verbleven in plaats van de laatste maand. Zoals hij daarvoor had toegelicht, heeft eiser de laatste nacht voor zijn vertrek thuis doorgebracht. De door eiser tijdens het nader gehoorgegeven verklaring is inhoudelijk bezien plausibel. Verweerder heeft volgens eiser niet afdoende gemotiveerd waarom niet van deze verklaring kan worden uitgegaan. Ten onrechte gaat verweerder niet op deze verklaring in, aldus eiser.
13. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn verblijfplaats de laatste maand voor zijn vertrek uit Somalië. De verklaring van eiser in het aanmeldgehoor dat hij gedurende de laatste maand voor zijn vertrek niet op een ander adres dan dat van hemzelf heeft geslapen of verbleven, is immers tegenstrijdig aan zijn verklaring in het nader gehoor dat hij van 13 juli 2019 tot 15 augustus 2019 bij zijn oom heeft verbleven. Verweerder heeft deze tegenstrijdigheid terecht aan eiser tegengeworpen, temeer nu eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zijn verklaringen op dit punt in de correcties een aanvullingen te verduidelijken. Indien eiser deze vraag niet goed zou hebben begrepen, dan had het op de weg van eiser gelegen op hiervan melding te maken bij zijn correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor. Dit heeft eiser nagelaten. Verweerder heeft zich daarom om het standpunt kunnen stellen dat deze tegenstrijdige verklaringen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas.
Het verlaten van het onderduikadres
14. Verweerder heeft verder aan eiser tegengeworpen dat eiser ook anderszins tegenstrijdige en ongerijmde verklaringen heeft afgelegd over de periode dat hij zou zijn ondergedoken bij zijn oom. Zo antwoordt eiser in het nader gehoorop de vraag hoe lang hij heeft ondergedoken bij zijn oom: “Van 13 juli tot 15 augustus 2019 zat ik bij mijn oom ondergedoken. Alleen de laatste avond voor mijn vertrek ben ik naar mijn huis stiekem gegaan en mijn familie gedag gezegd.” Volgens verweerder rijmt dit niet met de verklaringen van eiser dat hij voor verschillende zaken zijn onderduikadres heeft verlaten. Eiser zou onder meer de woning hebben verlaten om een paspoort aan te vragen én op te halen, een antecedentenverklaring op te halen, naar het reisbureau te gaan om een ticket te kopen, zijn visum op te halen en tot slot is eiser de laatste avond voor zijn vertrek uit Somalië op bezoek geweest bij zijn gezin, in zijn eigen woning.Verweerder ziet niet in waarom eiser meerdere keren naar buiten is gegaan terwijl hij eerder stelt ondergedoken te hebben gezeten en alleen de laatste avond voor zijn vertrek zijn onderduikadres heeft verlaten. Van iemand die zelf heeft verklaard te moeten onderduiken omdat hij voor zijn leven vreest vanwege problemen met leden van Al Shabaab, mag volgens verweerder worden verwacht dat hij dat ook daadwerkelijk doet. Verweerder ziet niet in dat eiser regelmatig naar buiten gaat en daarbij terugkeert naar de woning waar zijn gezin op dat moment verbleef, nu hij zelf stelt dat leden van Al Shabaab dit adres ook hebben. Verweerder erkent weliswaar dat het noodzakelijk kan zijn om een onderduikadres te verlaten om in persoon je paspoort op te halen, maakt verweerder ziet niet in dat eiser het noodzakelijk achtte om terug te keren naar zijn eigen adres en gezin, daar dit grote risico’s met zich meebrengt. Dit rijmt volgens verweerder niet met eisers gestelde vrees voor Al Shabaab. Ook heeft eiser inconsistente verklaringen afgelegd over het ophalen van het visum. Zo heeft eiser in het aanmeldgehoor verklaard dat hij het visum niet zelf heeft opgehaald,terwijl hij in het nader gehoor stelt het visum wél zelf te hebben opgehaald.Met voornoemde tegenstrijdige verklaringen maakt eiser volgens verweerder zijn problemen niet aannemelijk en wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen.
15. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat het verlaten van het onderduikadres om afscheid te nemen van zijn familie niet rijmt met zijn vrees voor Al Shabaab. Zoals eiser eerder heeft opgemerkt was het verblijf bij zijn familie voor het nemen van afscheid van zeer korte duur. Hij kwam laat in de avond thuis aan en vertrok de volgende ochtend. Het risico dat eiser heeft genomen was dus klein en deels ook noodgedwongen. Daarbij nemen mensen risico’s, waarbij de grootte van het risico wordt afgewogen tegen het belang dat wordt gediend met de voorgenomen actie. Eiser heeft zijn schuilplaats niet verlaten voor iets onbenulligs. Hij wilde, heel begrijpelijk, afscheid nemen van zijn familie voordat hij definitief zijn land verliet.
16. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Hoewel de rechtbank voorstelbaar acht dat eiser afscheid wilde nemen van zijn familie voordat hij definitief zijn land verliet, kan de rechtbank verweerder volgen in zijn standpunt dat het verlaten van het onderduikadres om afscheid te nemen van zijn familie niet is te rijmen met eisers vrees voor Al Shabaab, temeer nu eiser zelf stelt dat leden van Al Shabaab gevaarlijk zijn, dat zij mensen onthoofden en dat zij al eerder bij zijn familie thuis zijn geweest, wat voor eiser aanleiding is geweest zijn winkel te sluiten, onder te duiken en stappen te ondernemen om het land te verlaten. In dit licht bezien valt niet in te zien dat een bezoek aan eisers familie om afscheid te nemen moet worden beschouwd als een gering risico, zoals eiser stelt. Verweerder heeft deze ongerijmdheid niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen. Hieraan doet ook niet af dat het afscheid – naar eiser stelt – ook deels noodgedwongen was.
17. Eiser betwist voorts dat hij zou hebben verklaard dat hij zowel voor zijn paspoort als zijn visum zijn onderduikadres heeft verlaten. Het paspoort heeft eiser zelf opgehaald, maar zijn visum niet. Voor zover eiser tijdens het nader gehoor heeft geantwoord dat hij zijn schuilplaats heeft verlaten, betrof dit een algemeen antwoord dat hij er niet aan ontkwam om soms zijn schuilplaats te verlaten. Eiser heeft niet bedoeld te stellen dat hij ook voor het visum het onderduikadres heeft verlaten. Bovendien stelt eiser dat zelfs indien hij niet alleen zijn schuilplaats zou hebben verlaten voor het ophalen van het paspoort maar ook voor het ophalen van zijn visum, dit niet betekent dat eiser niet vreesde voor Al Shabaab. Als je je land wilt verlaten zal je daarvoor voorbereidingen moeten treffen. Dat dit soort voorbereidingen risico’s met zich meebrengen moet je volgens eiser op de koop toe nemen. Je hebt op zo’n moment geen keuze, aldus eiser.
18. Dit betoog slaagt evenmin. Daartoe acht de rechtbank allereerst van belang dat verweerder eiser niet zozeer tegenwerpt dat hij zowel voor zijn paspoort als voor zijn visum zijn onderduikadres heeft verlaten, maar dat eiser inconsistente verklaringen heeft afgelegd ten aanzien van het ophalen van zijn visum. De verklaring van eiser in het aanmeldgehoor dat hij het visum niet zelf heeft opgehaald,is immers tegenstrijdig aan zijn verklaring in het nader gehoor dat hij zijn visum wél zelf heeft opgehaald.Daarbij volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat hij slechts in het algemeen heeft geantwoord dat hij er niet aan ontkwam zijn schuilplaats soms te verlaten. Zo is eiser tweemaal expliciet gevraagd hoe hij zijn paspoort en zijn visum in ontvangst heeft genomen, terwijl hij op dat moment zat ondergedoken. Daarop heeft eiser geantwoord dat hij op 13 juli 2019 naar het regiekantoor is gegaan om dat te regelen, dat hij op 20 juli 2019 zijn paspoort heeft gekregen en dat hij 13 augustus 2019 zijn visum heeft gekregen. Wanneer eiser dan nogmaals wordt voorgehouden dat hij toch zat ondergedoken, en hem om een verduidelijking wordt gevraagd hoe hij zijn paspoort en visum heeft opgehaald, antwoordt eiser dat zij erg voorzichtig waren en dat zij dingen stiekem deden. Daaraan voegt eiser desgevraagd toe dat Al-Shabaab hem in die periode met rust liet omdat zij “dit niet zagen”. Eiser ging namelijk niet meer naar buiten, behalve op die momenten dat hij even dingen ging regelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee – anders dan hij stelt – wel degelijk verklaard zelf het visum te hebben opgehaald. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de strekking van deze vragen en verklaringen duidelijk is en geen ruimte openlaat voor interpretatie. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij niet eenduidig heeft verklaard over het ophalen van het visum. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser ook op dit punt geen correcties en aanvullingen heeft ingediend.
19. Gezien het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers tegenstrijdige en ongerijmde verklaringen over het verlaten van het onderduikadres eveneens afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas.
De telefonische bedreigingen door Al Shabaab
20. Verweerder heeft in zijn besluitvorming daarnaast aan eiser tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over waar hij was toen hij telefonisch werd benaderd door Al Shabaab. Zo heeft eiser enerzijds verklaard dat hij de eerste keer door een lid van Al Shabaab telefonisch is benaderd op 5 juli 2019 om 17.00 uur en dat hij een tweede keer telefonisch is benaderd door een lid van Al Shabaab op 10 juli 2019 in de avond, na het avondgebed toen hij thuis was.Deze verklaringen komen volgens verweerder niet overeen met dat wat eiser eerder tijdens zijn vrije relaas verklaarde, namelijk dat hij ná het tweede telefoontje de winkel heeft gesloten en vervolgens naar huis is gegaan.Hieruit valt volgens verweerder af te leiden dat eiser ten tijde van het tweede telefoontje in zijn winkel was. Nu op dit punt geen verdere correcties en aanvullingen zijn ingediend, wordt door verweerder niet gevolgd waarom eiser hierover ongerijmde verklaringen aflegt. Daarbij ziet verweerder niet in waarom eiser over de kern van zijn relaas, namelijk de telefonische bedreigingen door Al Shabaab, geen eenduidige verklaringen kan afleggen. Dit doet volgens verweerder verdere afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De stelling van eiser dat hij tijdens het vrije relaas niet helemaal in chronologische volgorde zou hebben verklaard en dat de derde alinea van het vrije relaas op pagina 5 van het nader gehoor toeziet op het eerste telefoontje van Al Shabaab volgt verweerder niet, aangezien eiser heeft aangegeven dat hij na het telefoontje naar huis is gegaan en dat hij gedurende drie dagen de winkel heeft gesloten en vervolgens verkocht, met als definitieve sluitingsdatum 13 juli 2019. Dit betekent volgens verweerder dat de verklaring van eiser wel degelijk toeziet op het moment van het tweede telefoontje en dat eiser in zijn vrije relaas derhalve wel degelijk heeft verklaard dat hij ten tijde van het tweede telefoontje in de winkel, en niet thuis was.
21. Eiser handhaaft in beroep wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd ten aanzien van zijn verklaring over de telefoongesprekken met Al Shabaab. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht ten aanzien van eisers verklaringen over de telefoongesprekken met Al Shabaab. Eiser heeft in beroep niet concreet aangegeven waarom de reactie van verweerder volgens hem niet juist of niet toereikend is. In zoverre bestaat er geen aanleiding eiser in dit betoog te volgen.
22. Het eerst door eiser ter zitting ingenomen standpunt dat de tolk eisers verklaringen over de telefoongesprekken verkeerd zou hebben vertaald en dat eiser tijdens het nader gehoor onder druk zou zijn gezet, volgt de rechtbank niet. Ook hiervoor geldt immers dat het op de weg van eiser had gelegen om hiervan melding te maken in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor. Dit heeft eiser nagelaten. Nu het verslag van het nader gehoor zelf ook geen aanknopingspunten biedt dat er onjuist zou zijn vertaald of dat eiser onder druk zou zijn gezet, acht de rechtbank deze verklaring van eiser ter zitting onvoldoende om de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheden te verklaren of weg te nemen. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
23. Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel in de zienswijze en dat eiser hierop in de beroepsgronden niet (meer) is ingegaan. Derhalve zal de rechtbank dit punt buiten beschouwing laten.
-
De bestuurlijke dwangsom
24. Ter zitting heeft eiser de beroepsgrond met betrekking tot de bestuurlijke dwangsom laten vallen. De rechtbank gaat daarom niet meer in op dit onderdeel van de besluitvorming.
25. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte de door eiser gestelde problemen met Al Shabaab ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft daarom in eisers relaas geen aanleiding hoeven zien voor het verlenen van een verblijfsvergunning op een van de in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden en heeft eisers aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
26. Het beroep tegen het alsnog genomen besluit is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met het besluit van 4 augustus 2022 gemaakte proceskosten.