ECLI:NL:RBDHA:2023:10033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
NL23.3588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een Indiase nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit dat hem op 22 januari 2023 was opgelegd, met een vertrektermijn van 28 dagen, en een voornemen tot het opleggen van een inreisverbod van twee jaar. Eiser was niet verschenen op de zitting, terwijl de staatssecretaris zich had laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de vrije termijn, zoals bedoeld in artikel 3.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, met meer dan drie dagen had overschreden, wat de basis vormde voor het terugkeerbesluit.

Eiser heeft in zijn beroepsgronden enkel argumenten aangevoerd tegen het inreisverbod, terwijl het beroep was ingesteld tegen het terugkeerbesluit. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden niet konden worden opgevat als een zienswijze tegen het voornemen tot het opleggen van het inreisverbod, omdat deze niet gericht waren op het definitieve inreisverbod dat pas op 23 februari 2023 was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat het beroep prematuur was ingesteld en daarom niet-ontvankelijk verklaard moest worden. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van zienswijzen binnen de gestelde termijnen en de noodzaak voor eiser om zijn argumenten tijdig en gericht aan te voeren. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3588

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn - Mathijssen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen opgelegd. Ook is aan eiser het voornemen tot het opleggen van een inreisverbod van twee jaar uitgereikt.
Bij besluit van 23 februari 2023 is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet op de zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1998 en heeft de Indiase nationaliteit. Eiser verbleef op Schiphol vanwege doorreis naar Suriname. Omdat eiser de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) met meer dan drie dagen heeft overschreden, is aan eiser op 22 januari 2023 een terugkeerbesluit gericht op vertrek naar Suriname opgelegd en aan hem uitgereikt. Conform de zogenaamde ‘in absentia-procedure’ als bedoeld in het beleid [1] van verweerder is tegelijk met dit terugkeerbesluit een voornemen tot het opleggen van een inreisverbod aan eiser uitgereikt. Aan eiser is hierna bij besluit van 23 februari 2023 een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het opgelegde inreisverbod. Het besluit waarin het inreisverbod wordt opgelegd is innerlijk tegenstrijdig, omdat zowel het voornemen tot een inreisverbod als het daadwerkelijke inreisverbod in eenzelfde besluit worden opgelegd. Ook is eiser ten onrechte niet gehoord omtrent het opleggen van het inreisverbod en is hij - in tegenstelling tot de vermelding in het besluit tot het opleggen van het inreisverbod - niet in de gelegenheid geweest om zijn zienswijze toe te lichten.
3. Verweerder vindt dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat ten eerste alleen beroep is ingesteld tegen het terugkeerbesluit terwijl de gronden van beroep zich alleen richten tot (het voornemen tot) het opleggen van het inreisverbod. Ten tweede vindt verweerder dat hij conform zijn eigen beleid en rechtspraak op goede gronden van het horen van eiser heeft afgezien. Eiser is bij het uitreiken van het voornemen tot het opleggen van het inreisverbod gewezen op zijn recht om binnen de vertrektermijn van 28 dagen een schriftelijke zienswijze in te dienen. Doordat eiser hier geen gebruik van heeft gemaakt, is niet gebleken van omstandigheden die maken dat verweerder af had moeten zien van het opleggen van een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat eiser op 14 februari 2023 beroepsgronden heeft ingediend tegen het besluit van 22 januari 2023, het bestreden besluit. Deze beroepsgronden vermelden enkel argumenten tegen het opleggen van een inreisverbod.
Vaststaat dat het bestreden besluit een terugkeerbesluit gericht op vertrek naar Suriname, met een vertrektermijn van 28 dagen aan eiser inhoudt, inclusief een voornemen tot het opleggen van een inreisverbod voor twee jaar. Nu op 14 februari 2023 de termijn voor het indienen van een zienswijze nog liep en aan eiser nog geen definitief inreisverbod was opgelegd – dit gebeurde pas op 23 februari 2023 – kunnen de beroepsgronden van 14 februari 2023, niet worden opgevat als zijnde gericht tegen het definitieve inreisverbod.
Verder zijn de beroepsgronden van 14 februari 2023 niet op te vatten als een zienswijze tegen het voornemen, nu in deze brief geen concrete persoonlijke omstandigheden van eiser worden aangevoerd die verweerder er toe zouden moeten brengen af te zien van het opleggen van het inreisverbod. Nu verweerder ook terecht heeft gesteld dat tegen het voornemen tot het opleggen van een inreisverbod geen rechtstreeks beroep ingesteld kan worden, concludeert de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie paragraaf A4/2.4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).