ECLI:NL:RBDHA:2023:10027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
NL23.5660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twee jaar inreisverbod opgelegd aan Salvadoraanse vreemdeling wegens niet voldoen aan vertrekplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Salvadoraanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke op 18 juli 2022 werd afgewezen. Tevens werd aan de eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Op 22 februari 2023 heeft de staatssecretaris een inreisverbod van twee jaar opgelegd aan de eiser, omdat hij niet had voldaan aan de vertrekplicht die voortvloeide uit het terugkeerbesluit. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 20 juni 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De eiser voerde aan dat het inreisverbod niet proportioneel was, omdat hij sociale contacten had opgebouwd in Nederland en Spanje en hij de mogelijkheid wilde behouden om naar deze contacten te reizen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door de eiser aangevoerde gronden niet voldoende waren om het inreisverbod te heroverwegen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de eiser niet had aangetoond dat zijn persoonlijke belangen zwaarder wogen dan het belang van de staatssecretaris om illegaal verblijf te voorkomen.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5660

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2022 is de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
Bij besluit van 22 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser opgelegd, wegens het niet voldoen aan de vertrekplicht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1987 en heeft de Salvadoraanse nationaliteit. Bij besluit van 18 juli 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen en een terugkeerbesluit gericht op vertrek naar El Salvador aan eiser opgelegd. Nadat eiser onrechtmatig in Nederland werd aangetroffen door de vreemdelingenpolitie, is op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser opgelegd. Reden hiervoor is dat gebleken is dat eiser niet vrijwillig heeft voldaan aan zijn vertrekplicht op grond van het terugkeerbesluit van 18 juli 2022.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser voert in beroep aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien of op zijn minst de duur van het inreisverbod had moeten verkorten, omdat eiser sociale contacten heeft opgebouwd in Nederland en Spanje en de mogelijkheid wenst te behouden om naar zijn contacten af te reizen. Omdat eiser zich bewust is van de gevolgen van illegaal verblijf in Nederland, bestaat er geen gevaar dat eiser zich illegaal gaat vestigen in Nederland of Spanje. Om deze redenen dienen de persoonlijke belangen van eiser zwaarder te wegen dan het belang van verweerder om illegaal verblijf door eiser op het grondgebied van de Europese Unie te voorkomen. Eiser vindt het inreisverbod niet proportioneel en ook onevenredig.
Wat zijn de relevante regels?
3. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw vaardigt verweerder bij zelfstandige beschikking een inreisverbod uit tegen de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is en die Nederland op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw niet uit eigen beweging binnen vier weken na uitvaardiging van het terugkeerbesluit heeft verlaten. In een dergelijk geval wordt op grond van artikel 66a, vierde lid, van de Vw in samenhang met artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) een inreisverbod met een duur van ten hoogste twee jaren opgelegd. In het tweede tot en met zesde lid van artikel 6.5a van het Vb is bepaald in welke gevallen naar beneden of naar boven wordt afgeweken van de (maximale) duur van het inreisverbod.
4. Naar het oordeel van de rechtbank geven de door eiser aangevoerde beroepsgronden geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod af had moeten zien of de duur daarvan had moeten verkorten. Het bestreden besluit is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Redengevend daarvoor is dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd waarom de gestelde contacten die hij in Nederland en Spanje heeft, dermate intensief zijn dat het hier opgelegde inreisverbod tot een schending van het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] leidt. Voor zover eiser stelt dat door oplegging van het inreisverbod sprake is van schending van het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, wordt eiser daarin niet gevolgd, nu uit het gehoor juist gebleken is dat eiser geen familieleden in Nederland of Europa heeft. De enkele stelling dat eiser zich bewust is van de risico’s van illegaal verblijf in Nederland, doet aan het voorgaande niet af.
Alles bij elkaar gezien is de rechtbank van oordeel dat van schending van het evenredigheidsbeginsel in dit geval geen sprake is.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.