ECLI:NL:RBDHA:2023:10007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
SGR 22/6945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kindgebonden budget en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een inwoner van [woonplaats], en de Belastingdienst/Toeslagen als verweerder. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar kindgebonden budget over het jaar 2019, dat door de Belastingdienst was vastgesteld op nihil, en het terugvorderen van een teveel betaald bedrag van € 1.112. Na een eerdere ongegrondverklaring van het bezwaar, heeft de Belastingdienst op 30 juni 2023 een herziene beslissing op bezwaar genomen, waarbij de bezwaren van eiseres gegrond zijn verklaard en het kindgebonden budget voor 2019 is vastgesteld op € 1.069. Eiseres heeft recht op een proceskostenvergoeding voor het beroep, die door de rechtbank is vastgesteld op € 837. De rechtbank heeft het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit gericht was tegen de eerdere besluiten, omdat verweerder met de herziene beslissing volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiseres. De rechtbank heeft ook bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 50 door verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6945

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F. Uzumcu)
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het kindgebonden budget van eiseres over het jaar 2019 herzien naar nihil en bepaald dat het teveel betaalde kindgebonden budget van € 1.112 wordt teruggevorderd.
Verweerder heeft bij besluit van 26 oktober 2022 (het bestreden besluit 1) het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Bij herziene beslissing op bezwaar van 30 juni 2023 (het bestreden besluit 2) zijn de bezwaren van eiseres gegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam].

Overwegingen

1. Op 9 oktober 2021 is het kindgebonden budget van eiseres over het jaar 2019 herzien en definitief vastgesteld op nihil.
2. Bij brief van 27 juni 2023 heeft verweerder hangende beroep aangekondigd aan het bezwaar van eiseres tegemoet te komen. Verweerder heeft tevens aangekondigd de andere jaren en toeslagen in het voordeel van eiseres te herzien. Ook heeft verweerder meegedeeld dat eiseres in aanmerking komt voor een vergoeding van de proceskosten.
3. Verweerder heeft op 30 juni 2023 het bestreden besluit 2 genomen, het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard en aangekondigd dat een herziene definitieve berekening voor het jaar 2019 zal volgen waarbij de hoogte van het kindgebonden budget zal worden vastgesteld op € 1.069. Verweerder heeft eiseres in dit besluit een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in bezwaar ter grootte van € 597 toegekend.
4. De rechtbank heeft eiseres vervolgens gevraagd of zij haar beroep wil intrekken. In reactie hierop heeft de gemachtigde van eiseres laten weten het beroep niet in te trekken, omdat volgens hem het beroep ook betrekking heeft op andere jaren en de toeslagen over die jaren nog niet zijn herzien. De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van eiseres in beroep alleen het bestreden besluit 1 heeft vermeld en overgelegd als zijnde het besluit waartegen beroep wordt ingesteld. Daarnaast noemt de gemachtigde in het bezwaar ook enkel het primaire besluit van 9 oktober 2021. Zowel het primaire besluit als het bestreden besluit 1 zien uitsluitend op het jaar 2019. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit beroep alleen betrekking heeft op het jaar 2019.
5. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2. Nu het bestreden besluit 1 door het bestreden besluit 2 is vervangen, heeft eiseres geen belang meer bij de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1. Het beroep van eiseres, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit 1, zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Met betrekking tot het bestreden besluit 2, overweegt de rechtbank als volgt. Nu verweerder met de herziene beslissing op bezwaar volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiseres, heeft eiseres geen processueel belang meer bij een oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het bestreden besluit 2. Gelet op het voorgaande zal ook dit beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
7. Gelet op de herziene beslissing op bezwaar is er aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 50 en de proceskosten in beroep vergoedt. De hoogte van de proceskostenvergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). De rechtbank heeft geen punt toegekend voor het deelnemen van de gemachtigde aan de digitale zitting. Voor de gemachtigde van eiseres was immers met de brief van verweerder van 27 juni 2023 reeds duidelijk dat verweerder geheel tegemoet wilde komen aan het beroep van eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de bestreden besluiten
1 en 2;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.