ECLI:NL:RBDHA:2023:10005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
SGR 23/1106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening huurtoeslag en terugvordering op basis van inkomenswijzigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van [woonplaats], en de Belastingdienst/Toeslagen. De zaak betreft de herziening van de huurtoeslag van eiseres over het jaar 2021, die door verweerder op nihil is vastgesteld. Eiseres ontving een voorschot huurtoeslag van € 380, maar dit bedrag moest worden teruggevorderd omdat het gezamenlijke toetsingsinkomen van eiseres en haar zoon hoger was dan de doorgegeven inkomens. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat haar bezwaar ongegrond verklaarde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de herziening van de huurtoeslag terecht heeft plaatsgevonden. Eiseres stelde dat verweerder verantwoordelijk was voor de te hoge uitkering van huurtoeslag, maar de rechtbank oordeelde dat de wijzigingen in de voorschotten het gevolg waren van doorgegeven inkomenswijzigingen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de overschrijding van de beslistermijn door verweerder geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het besluit. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangetoond die zouden rechtvaardigen dat van terugvordering zou moeten worden afgezien.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, omdat het bestreden besluit gebrekkig was gemotiveerd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Dit betekent dat eiseres de teruggevorderde huurtoeslag moet betalen, maar dat verweerder het griffierecht van € 50 aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden voor hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de huurtoeslag van eiseres over het jaar 2021 definitief vastgesteld op nihil en bepaald dat het teveel betaalde voorschot huurtoeslag van € 380 wordt teruggevorderd.
Verweerder heeft bij besluit van 16 januari 2023 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G. de Haan.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Bij besluit van 5 augustus 2022 heeft verweerder de huurtoeslag van eiseres over het jaar 2021 definitief berekend op nihil. Eiseres moet € 380 terugbetalen van de aan haar als voorschot toegekende huurtoeslag, omdat het gezamenlijke toetsingsinkomen van eiseres en haar zoon over het jaar 2021 te hoog is voor de huurtoeslag. Hierbij is verweerder uitgegaan van een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 31.239, bestaande uit een jaarinkomen van eiseres van € 16.444 en een jaarinkomen van de zoon van € 14.795. Bij de berekening van het gezamenlijk jaarinkomen is een vrijstelling toegepast voor inkomen van een thuiswonend kind onder de 23 jaar ter hoogte van € 5.044.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres stelt dat het aan verweerder te wijten is dat er een te hoog bedrag aan huurtoeslag is uitgekeerd. Verweerder heeft de huurtoeslag namelijk uit eigen beweging op 20 augustus 2021 herzien naar € 379, terwijl de huurtoeslag reeds op 23 juli 2021 op nihil was gesteld. Daarnaast vindt eiseres dat verweerder in verband met de vertraagde besluitvorming het over 2021 teruggevorderde bedrag aan huurtoeslag zou moeten kwijtschelden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Eiseres heeft in beroep verwezen naar gedingstuk 31 en aangegeven het niet eens te zijn met de daarin door verweerder gebruikte bewoordingen. Hoewel aan eiseres kan worden toegegeven dat de door verweerder in gedingstuk 31 gebruikte bewoordingen stelliger zijn (“Mevrouw gaf aan dat het voor haar geen toegevoegde waarde had om een hoorzitting te houden”) dan de bewoordingen die zij in haar emailbericht van 1 januari 2023 gebruikt (“En een hoorzitting lijkt me eigenlijk ook overbodig of mis ik iets?”), ziet de rechtbank geen aanleiding om daar gevolgen aan te verbinden. Eiseres heeft in haar emailbericht van 1 januari 2023 immers aangegeven een hoorzitting overbodig te vinden, zodat, voor zover eiseres meent dat sprake is van schending van het hoorrecht, verweerder redelijkerwijs ervan kon uitgaan dat er geen behoefte bestond aan een hoorzitting.
4. Verweerder heeft het voorschot huurtoeslag op 23 juli 2021 herzien naar nihil, omdat de zoon van eiseres op 13 juni 2021 een inkomenswijziging van € 1.579.136 aan verweerder heeft doorgegeven. Op basis van dat inkomen bestaat geen recht op huurtoeslag. Op 16 juli 2021 heeft de zoon een inkomenswijziging doorgegeven van € 17.742 en deze wijziging heeft bij besluit met dagtekening 20 augustus 2021 geleid tot een stijging van het voorschot huurtoeslag tot € 379. Dat verweerder de huurtoeslag, zoals eiseres stelt, zelf zou hebben aangezet, is dus niet juist. De voorschotten zijn immers gewijzigd naar aanleiding van de doorgegeven inkomenswijzigingen. Omdat het gezamenlijke toetsingsinkomen van eiseres en haar zoon voor het jaar 2021 uiteindelijk hoger is vastgesteld dan de doorgegeven geschatte inkomens van hen beiden, heeft verweerder het door eiseres ontvangen voorschot huurtoeslag terecht herzien. Niet gebleken is dat verweerder, uitgaande van een toetsingsinkomen van € 31.239, het recht van eiseres op huurtoeslag op onjuiste wijze heeft berekend. De door eiseres aangehaalde regels over het hebben van een medebewoner onder de 27 jaar en de kostendelersnorm, zijn van toepassing in het kader van de Participatiewet. In dit geval is de zoon op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) als medebewoner aangemerkt, hetgeen los staat van de regels die gelden op grond van de Participatiewet.
5. Voor zover eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft willen doen omdat zij er vanuit is gegaan dat het voorschot van 20 augustus 2021 juist was, slaagt dit niet. Volgens vaste rechtspraak kan aan het verlenen van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Het uitgangspunt is dat de aanvrager in het kader van de bevoorschotting zelf de juiste gegevens over het inkomen doorgeeft. [1] Bij de voorschotbeschikking van 20 augustus 2021 is bovendien aangegeven dat de berekening gebaseerd is op de gegevens die op dat moment bij verweerder bekend zijn. Pas bij de definitieve berekening wordt aan de hand van gegevens van verweerder en de inspecteur van de inkomstenbelasting nagegaan of iemand daadwerkelijk recht heeft op een toeslag.
6. Niet in geschil is dat verweerder de beslistermijn in bezwaar heeft overschreden. De beslistermijn is echter geen fatale termijn, maar een termijn van orde. [2] Zoals verweerder terecht stelt, tast overschrijding van de beslistermijn op zichzelf de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet aan. Dit betekent dat de termijnoverschrijding geen gevolgen kan hebben voor de hoogte van de huurtoeslag van eiseres over het jaar 2021. Voor de door eiseres gevraagde kwijtschelding vanwege vertraagde besluitvorming, bestaat geen wettelijke basis. De rechtbank wijst eiseres hierbij op het bepaalde in artikel 31bis van de Awir, waarin is bepaald dat verweerder het bedrag van een terugvordering niet geheel of gedeeltelijk kan kwijtschelden. De wet verbindt aan het te laat beslissen op bezwaar wel andere gevolgen, namelijk de mogelijkheid om verweerder in gebreke te stellen wegens het niet tijdig beslissen en een dwangsom te vragen en de mogelijkheid om beroep bij de rechter in te stellen vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De rechtbank is echter niet gebleken dat eiseres gedurende de periode waarin de beslistermijn was overschreden heeft aangedrongen op het verkrijgen van een beslissing door verweerder in gebreke te stellen dan wel door beroep in te stellen bij de rechtbank. Eiseres heeft verweerder immers pas in gebreke gesteld nadat het bestreden besluit tot stand was gekomen en zij is tegen dat besluit in beroep gekomen.
7. Doordat er dus een verschil is tussen het opgegeven geschatte toetsingsinkomen en het daadwerkelijke toetsingsinkomen, heeft eiseres een te hoog bedrag aan voorschot huurtoeslag ontvangen. Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Awir is het uitgangspunt dat verweerder het volledige bedrag terugvordert. Verweerder kan van volledige terugvordering afzien, indien de nadelige gevolgen van de terugvordering onevenredig zijn ten opzichte van de met die terugvordering te dienen doelen. Verweerder moet bij het besluit tot terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. [3] De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit geen belangenafweging heeft gemaakt. Deze belangenafweging heeft in het verweerschrift alsnog plaatsgevonden. Omdat deze belangenafweging ten onrechte niet bij het bestreden besluit is gemaakt, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
8. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot het daarmee te dienen doel. Het doel van de terugvordering omschrijft verweerder als de rechtmatige besteding van publieke middelen. Hierbij past dat op grond van de systematiek van de Awir voorafgaand aan de definitieve berekening het bedrag van het voorschot zoveel mogelijk wordt afgestemd op het bedrag waarop de definitieve berekening vermoedelijk zal worden vastgesteld. Verweerder probeert te voorkomen dat er ten onrechte te hoge toeslagen worden uitgekeerd, maar om uiteenlopende redenen kan dat niet altijd worden voorkomen. In het Verzamelbesluit Toeslagen van 1 juli 2022 (nr. 2022-21478; het Verzamelbesluit), is het beleid rondom het matigen van de terugvordering van toeslagen opgenomen. Hierin is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering en dat als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, verweerder kan afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering kan matigen. In het Verzamelbesluit zijn voorbeelden van bijzondere omstandigheden opgenomen en is vermeld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk voor het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Dat is het geval in de situatie van eiseres. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd, zijn bijzondere omstandigheden ook overigens niet gebleken. De rechtbank ziet hierin aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
Wat is de conclusie?
9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom dit besluit, maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Dit omdat verweerder het motiveringsgebrek met het verweerschrift heeft hersteld. Dit betekent dat eiseres de teruggevorderde huurtoeslag dient te betalen. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder wel het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde
bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3373.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:196.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.