ECLI:NL:RBDHA:2022:9995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
AWB 21/5905
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bewijs van duurzame relatie en hoorplicht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2022, hebben eisers, een ongehuwde partner en haar zoon van Surinaamse nationaliteit, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen waren gericht op verblijf als familie- of gezinslid bij de referent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen op 16 maart 2021 zijn afgewezen en dat het bezwaar tegen deze afwijzing op 10 september 2021 ongegrond is verklaard.

Eisers voerden aan dat verweerder hen ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, en dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder op goede gronden had geconcludeerd dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had. De rechtbank merkte op dat de aanvullende informatie die door de referent was verstrekt, niet voldoende was om aan te tonen dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie die vergelijkbaar was met een huwelijk. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde bewijsstukken, zoals foto’s en berichten, te oppervlakkig waren en niet voldoende informatie boden over de ontwikkeling van de relatie.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en gepubliceerd op de website van de rechtspraak. De eisers hebben de mogelijkheid om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5905
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [1985] , V-nummer: [V-nummer 1] , eiseres

[eiser] , geboren op [2016] ,V-nummer: [V-nummer 2] , eiser
Beiden van Surinaamse nationaliteit, hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. C.N. Noordzee),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Procesverloop

In het besluit van 16 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent)” afgewezen.
In het besluit van 10 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting is onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Eiseres is de ongehuwde partner van referent en wil samen met haar zoon, eiser bij referent in Nederland verblijven. Op 8 december 2020 hebben eisers een aanvraag voor een mvv ingediend voor doel “verblijf als familie- of gezinslid bij referent”. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen.
Verweerder heeft aan zijn afwijzing ten grondslag gelegd dat eiseres niet heeft aangetoond dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen haar en referent, die in voldoende mate met een huwelijk op een lijn is te stellen. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat niet is aangetoond dat eiseres het gezag heeft over eiser.
Hoorplicht
Eisers voeren aan dat verweerder hen ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Volgens eisers heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij heeft afgezien van het horen. Verweerder had namelijk door te horen kunnen beschikken over alle relevante informatie. Door dit niet te doen heeft verweerder in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat het bezwaar op voorhand geen redelijke kans van slagen had. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. In bezwaar heeft referent een aanvullende schriftelijke verklaring over de relatie ingediend. Verweerder heeft hieruit de conclusie mogen trekken dat de gestelde relatie niet eerder dan rond of na oktober 2019 is gestart, omdat dit uit de verklaring van referent naar voren komt. De verklaring van referent geeft verder ook geen informatie over de ontwikkeling van de relatie nadien. De overige aangevoerde omstandigheden zijn wat betreft de relatie gelijk gebleven aan die ten tijde van de beslissing op de aanvraag. Er is namelijk geen aanvullende informatie verstrekt over (na de kennismaking en verliefdheid) de ontwikkeling ervan, terwijl niet is gebleken dat dit niet van eiseres mocht worden verwacht. Verweerder heeft hierover niet ten onrechte geconcludeerd dat de overgelegde foto’s, whatsapp-berichten, en de gesprekkenlijst te oppervlakkig zijn en een te beperkte tijd omvatten om hieruit een met een huwelijk vergelijkbare relatie te kunnen opmaken. Nu eisers, in samenhang met wat er in de eerste instantie is aangeleverd en in de primaire beslissing is overwogen, geen nieuwe informatie hebben ingebracht, bestond er op voorhand geen redelijke twijfel dat de bezwaren niet tot een ander besluit zouden leiden. Hierbij merkt de rechtbank op dat het aan eiseres is om de aanvraag te onderbouwen en niet aan verweerder om de onvoldoende onderbouwde stellingen door middel van een gehoor te gaan uitvragen. Er is niet gebleken dat eisers niet meer konden inbrengen dan zij hebben gedaan. Gelet hierop heeft verweerder het besluit om eisers niet te horen voldoende gemotiveerd. Ook is niet gebleken van zorgvuldigheidsgebreken.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2022 en zal worden gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.