In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Portugese burger. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.J. Blijdorp, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar op 24 januari 2022 in bewaring had gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van de bewaring en voerde aan dat zij binnen haar vrije termijn in Nederland verbleef en nooit ongewenst was verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland had, wat eerder was bevestigd door een uitspraak van de rechtbank op 12 mei 2021. Eiseres was op 25 november 2021 uitgezet naar Portugal, maar had kort na haar uitzetting weer geprobeerd terug te keren naar Nederland. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief had beëindigd, en dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring. De rechtbank concludeerde dat het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen aanwezig was, en dat de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd had waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier mr. M.A.W.M. Engels, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.