ECLI:NL:RBDHA:2022:9936

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
NL22.854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de maatregel van bewaring die aan eiser, een Egyptische nationaliteit, is opgelegd. Eiser werd op 10 december 2021 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Hij heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de omzetting van de maatregel op 17 januari 2022 te laat heeft plaatsgevonden. Eiser stelt dat hij hierdoor één dag zonder geldige grondslag van zijn vrijheid beroofd is geweest. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet tijdig heeft gereageerd op het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en onvoldoende feiten heeft aangedragen die zouden kunnen leiden tot het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De rechtbank oordeelt dat het aan eiser was om met relevante omstandigheden te komen, en dat hij deze mogelijkheid niet heeft benut. De rechtbank heeft ook overwogen dat de Staatssecretaris voldoende heeft onderbouwd dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was in het belang van de openbare orde. Eiser's verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen, omdat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en griffier M.A.W.M. Engels op 27 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.854
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A. van de Wal).

Procesverloop

Eiser is van Egyptische nationaliteit en is geboren op [1992] . Bij besluit van
10 december 2021 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Het beroep van eiser tegen die maatregel van bewaring heeft deze zittingsplaats van de rechtbank ongegrond verklaard bij uitspraak van 24 december 20211.
Bij beslissing van 7 januari 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 17 januari 2022 heeft verweerder de maatregel van bewaring van
10 december 2021 opgeheven. Direct aansluitend heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd.
Tegen de maatregel van bewaring van 17 januari 2022 heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. G. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De omzetting van de grondslag van de maatregel van bewaring
1. Eiser stelt dat verweerder de maatregel van bewaring één dag te laat heeft omgezet naar de huidige grondslag. Het besluit op de asielaanvraag is van 7 januari 2022. Vervolgens heeft eiser een week de gelegenheid gehad om een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen tegen dat besluit. Vanaf 14 januari 2022 had verweerder maximaal twee dagen de tijd om de grondslag van de maatregel van bewaring om te zetten. Dat betekent dus dat dit uiterlijk op 16 januari 2022 had moeten gebeuren. Verweerder heeft de omzetting echter pas op 17 januari 2022 doorgevoerd. Als gevolg hiervan stelt eiser dat hij één dag zonder geldige grondslag van zijn vrijheid beroofd is geweest. Volgens eiser kan hij dit punt alleen nog maar in de huidige procedure inbrengen. Zijn gemachtigde is namelijk niet van het besluit van 7 januari 2022 op de hoogte gebracht. Zij wist pas van het bestaan van dit
besluit, toen zij een piketmelding kreeg in het kader van de huidige maatregel van bewaring. Het was voor de gemachtigde dus niet meer mogelijk om nog tijdig te ageren tegen de onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring van 10 december 2021.
2. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond geen doel treft. Als eiser van mening is dat hij voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring van
17 januari 2022 onrechtmatig van zijn vrijheid beroofd is geweest, dan had hij dat aan de orde moeten stellen door middel van een beroep tegen het voortdurend van de maatregel van bewaring die op 10 december 2021 was opgelegd. Omdat de gestelde onrechtmatige vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden vóór de huidige maatregel van bewaring van
17 januari 2022, is er voor de rechtbank geen ruimte om dit punt te toetsen. De rechtbank laat het voor rekening en risico van eiser dat zijn gemachtigde niet tijdig op de hoogte is gesteld van het besluit van verweerder van 7 januari 2022. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat uit het dossier blijkt dat eiser in de asielprocedure bijstand had van een andere gemachtigde. De beroepsgrond faalt dus.
De maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Eiser heeft de gronden van de maatregel van bewaring niet betwist.
Lichter middel
4. Volgens eiser heeft verweerder hem onvoldoende uitgelegd dat hij feiten en omstandigheden naar voren kon brengen in het kader van de beoordeling of volstaan zou kunnen worden met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser meent dat verweerder dit ook onvoldoende zorgvuldig onderzocht heeft. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij in Nederland een vriendin heeft. Volgens hem duidt dit erop dat er geen risico is dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Eiser stelt dat verweerder hierin aanleiding had kunnen en moeten zien om hem een lichter middel op te leggen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser op 17 januari 2022 is gehoord op het voornemen om hem de huidige maatregel van bewaring op te leggen. De rechtbank verwijst hiervoor naar het proces-verbaal als vervat in Model M1102. Uit pagina 2 van dit proces-verbaal blijkt dat de verbalisant voorafgaande aan de vraagstelling aan eiser heeft meegedeeld dat het aan eiser is om met betrekking tot diens persoonlijke belangen bijzondere feiten of omstandigheden aan te voeren die tot toepassing van een lichter middel zouden moeten leiden. In reactie op de vraag of hij op- of aanmerkingen heeft op het proces-verbaal van gehoor voorafgaande aan zijn inbewaringstelling van 10 december 2021, heeft eiser enkel verklaard dat hij een vriendin in Nederland heeft. Verder blijkt uit pagina 3 van het proces- verbaal dat de verbalisant bij het onderdeel “lichter middel” uitdrukkelijk heeft gevraagd of er in het geval van eiser voor verweerder redenen zijn om te kiezen voor het toepassen van een lichter middel. Hierop heeft eiser kort verklaard over zijn problemen in Egypte. Hij heeft toen geen melding gemaakt van andere persoonlijke relevante omstandigheden. Op pagina 4 van het proces-verbaal heeft de verbalisant samengevat welke persoonlijke omstandigheden eiser heeft aangevoerd in het kader van de beoordeling of volstaan zou kunnen worden met het opleggen van een lichter middel. Daarbij heeft de verbalisant niet genoemd dat eiser in Nederland een vriendin heeft. Wel heeft de verbalisant eiser toen nog de gelegenheid gegeven om te reageren op het voornemen om niet te volstaan met het opleggen van een lichter middel. Van deze mogelijkheid heeft eiser geen gebruik gemaakt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het op de weg van eiser gelegen op feiten en omstandigheden aan te dragen met betrekking tot de beoordeling van verweerder of met een lichter middel kon worden volstaan. Uit Model M110 blijkt afdoende dat verweerder hem hierop heeft gewezen en hem daartoe ook de gelegenheid heeft geboden. Eiser had zich van zijn verantwoordelijkheid in dezen ook bewust kunnen zijn. Op 10 december 2021 heeft hij namelijk ook een gehoor gehad in het kader van het voornemen om hem in vreemdelingenbewaring te stellen. Eén en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiser de omstandigheid van zijn vriendin onvoldoende concreet heeft aangedragen. Verweerder
2 Dossierstuk 40, “Proces-verbaal van gehoor (artikel 59, 59a of 59b, 62a of 66a Vreemdelingenwet
2000 juncto artikel 5.2 Vreemdelingenbesluit 2000)”.
heeft hierop niet in hoeven gaan. Pas ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij bij zijn vriendin kan verblijven en dat er daarom geen vluchtgevaar is. Ook dit heeft eiser onvoldoende onderbouwd, zodat deze beroepsgrond hem niet kan baten.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat ook verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
27 januari 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.