ECLI:NL:RBDHA:2022:9935

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
SGR 21/6260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens gebrek aan toegenomen beperkingen binnen vijf jaar

Op 29 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.I.T. Sopacua, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door T. Eversteijn. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd met terugwerkende kracht vanaf 5 juni 2016, na eerder in 2012 te zijn afgewezen wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid. Het UWV weigerde de aanvraag, omdat er volgens hun beoordeling geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld binnen de vijf jaar na de eerdere beslissing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres op 5 juni 2016 geen toegenomen beperkingen had ten opzichte van de eerdere beoordeling op 7 december 2012. De rechtbank oordeelde dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en aan de vereisten voldeden. Eiseres had niet voldoende medische onderbouwing gepresenteerd om haar stelling van toegenomen beperkingen te ondersteunen.

De rechtbank concludeerde dat het UWV de aanvraag voor de WIA-uitkering terecht had geweigerd, omdat er geen bewijs was van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen de gestelde termijn. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg en geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6260

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: T. Eversteijn).

Procesverloop

Met het besluit van 22 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiseres medegedeeld dat zij per 5 juni 2016 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Met het besluit van 18 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiseres is werkzaam geweest als verkoopster en zij heeft zich op 14 september 2009 ziekgemeld voor dat werk. Aan eiseres is per de (verlengde) einde wachttijd, 7 december 2012, een WIA-uitkering geweigerd omdat zij toen minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft op 11 juni 2020 opnieuw een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, met terugwerkende kracht vanaf 5 juni 2016.
2. Het UWV heeft de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
3. Een arts [1] van het UWV heeft eiseres onderzocht en beoordeeld of er sprake is van toegenomen beperkingen ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na het einde van de eerder volbrachte wachttijd. De arts heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen. Hierop heeft het UWV de uitkering op grond van de WIA geweigerd.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opnieuw naar de zaak van eiseres gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de arts. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiseres vindt

5. Eiseres is het niet met het UWV eens. Volgens eiseres is er wel sprake van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar wegens een TIA. Uit de medische stukken die in bezwaar zijn ingediend blijkt volgens eiseres dat de motoriek, het spraakvermogen en het hoorvermogen zijn verslechterd. Eiseres kampt met mentale problemen die voortvloeien uit de eerste TIA en eiseres heeft sinds 2014 last van uitval van en tintelingen in de handen, en de ogen en het gehoor zijn enorm achteruitgegaan. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hier niet deugdelijk op in is gegaan en dat het bestreden besluit hierom niet zorgvuldig is genomen.

Waarover het gaat in deze zaak

6. In artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA is bepaald dat wanneer een verzekerde bij het einde van een wachttijd geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, zij alsnog recht heeft op een WIA-uitkering als binnen vijf jaar sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (35 tot 80%) uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan zij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid.
7. Om alsnog in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering moet er bij eiseres dus sprake zijn van toegenomen beperkingen die voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak als op 7 december 2012. Ook moet deze toename van beperkingen hebben plaatsgevonden binnen vijf jaar na 7 december 2012.
8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres vanaf 5 juni 2016 geen recht heeft op een uitkering op grond van de WIA, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak. Belangrijk punt is dat het gaat om toegenomen beperkingen op de dag wanneer de beperkingen volgens eiseres zijn toegenomen, namelijk 5 juni 2016, ten opzichte van de beperkingen per het einde van de wachttijd, 7 december 2012. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.

Wat de rechtbank vindt

9
.De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiseres op 5 juni 2016 geen toegenomen beperkingen heeft ten opzichte van de eerdere beoordeling en dus per die datum geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank zal dat uitleggen.
10. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
11. De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiseres bestudeerd. Hij heeft eiseres op het spreekuur gezien en onderzocht.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arts in zijn rapport van 17 augustus 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier bestudeerd en nog een huisartsenjournaal van 13 januari 2021 ontvangen en bestudeerd. Ook heeft hij eiseres onderzocht op het spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet anders te denken dan de arts.
13. De (verzekerings)artsen hebben alle klachten van eiseres en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De (verzekerings)artsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
De medische beoordeling
14. De arts schrijft dat in het einde wachttijd rapport melding wordt gemaakt van ‘maligne hypertensie met een CVA als complicatie’. In de FML van 6 november 2012 is volgens de arts daarnaast ook rekening gehouden met reeds bestaande congentiale ‘doofheid’. Volgens de arts blijkt uit de nu ontvangen, actuele, medische informatie en anamnese in het verlengde hiervan onveranderd medisch lijden, onder andere geen toename neurologische problematiek dan wel gehoorklachten, over de periode einde wachttijd tot april 2020. Volgens de arts wordt wel een toename van de slechthorendheid, zonder concrete chronologie en/of datum verslechtering, als oorzaak van de toegenomen arbeidsongeschiktheid aangedragen, maar met deze problematiek is al voldoende rekening gehouden in de destijds opgestelde FML (van 6 november 2012). In deze FML wordt vermeld dat eiseres ‘zeer hardhorend’ is en als gevolg hiervan een ‘spraakprobleem’ ervaart. Dit komt volgens de arts nog steeds overeen met zijn bevindingen tijdens het spreekuur. Op basis van de beschikbare medische informatie en anamnese is er volgens de arts geen grond om te stellen dat eiseres per 5 juni 2016 meer beperkt was dan ten tijde van de einde wachttijd (7 december 2012).
15
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 augustus 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de arts in stand kan blijven. Hij rapporteert dat uit de overgelegde medische informatie blijkt dat de gezondheidssituatie in de vijf jaar na 7 december 2012 in grote lijnen ongewijzigd is gebleven. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben zich in algemene zin geen ernstige gezondheidsproblemen voorgedaan en meer in het bijzonder is de belastbaarheid niet verder afgenomen door ziekteoorzaken waarvoor eiseres het einde van de wachttijd bereikte.
16
.De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht waarom er geen sprake is van toegenomen beperkingen op 5 juni 2016 ten opzichte van 7 december 2012. Hoewel eiseres stelt dat wel sprake is van toegenomen beperkingen, heeft zij dit in beroep niet (met medische stukken) onderbouwd. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met medische stukken. Gelet hierop ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het besluit.

De conclusie van de rechtbank

17. Het UWV heeft de aanvraag voor een WIA-uitkering terecht geweigerd, nu geen sprake is van toegenomen beperkingen op 5 juni 2016 ten opzichte van 7 december 2012.
18. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 september 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel van de arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.