ECLI:NL:RBDHA:2022:9934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
C/09/633159 / FT RK 22/550 en FT RK 22/551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot oplegging van een dwangakkoord in een faillissementszaak met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord. De verzoeker, die zich in een problematische schuldensituatie bevond, had een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vorderingen zou worden voldaan en het resterende deel zou worden kwijtgescholden. ING Bank N.V. en ABN AMRO N.V. hebben echter niet ingestemd met dit voorstel, wat de verzoeker noopte om de rechtbank te verzoeken het akkoord dwingend op te leggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door advocatenkantoor Loeff, en dat het voorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd is. De rechtbank heeft de belangen van alle betrokken partijen afgewogen en geconcludeerd dat de weigering van ING en ABN AMRO om in te stemmen met het aangeboden akkoord onredelijk is. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot oplegging van het dwangakkoord toegewezen en de weigerende schuldeisers in de proceskosten veroordeeld. Het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat het dwangakkoord werd toegewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/633159 / FT RK 22/550 en FT RK 22/551
vonnis van 27 september 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
hierna: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. P.A. Loeff
tegen
1. ING Bank N.V.hierna: ING), gevestigd te Amsterdam, vertegenwoordigd door Vesting Finance,
2. ABN AMRO N.V.hierna: ABN AMRO), gevestigd te Amsterdam, en
3. [verweerder sub 3]hierna: [verweerder sub 3])
,wonende te [woonplaats],
verweersters.
Waar deze zaak over gaat
[verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vorderingen wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft [verzoeker] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
[verzoeker] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 1.819.652,21 aan negen schuldeisers. Het is [verzoeker] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van advocatenkantoor Loeff heeft hij voor het laatst op 18 maart 2022 een schuldregeling aangeboden (saneringsakkoord). Dit voorstel houdt in dat aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering ineens wordt aangeboden van 2,65% en aan de gewone schuldeisers een uitkering ineens van 1,33%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen.
1.2.
ING is niet akkoord gegaan met dit voorstel. [verzoeker] heeft een schuld aan ING van € 258.742,32, dat is 14,22% van de totale schuldenlast.
1.3.
ABN AMRO is ook niet akkoord gegaan met dit voorstel. [verzoeker] heeft een schuld aan ABN AMRO van € 79.460,11, dat is 4,37% van de totale schuldenlast.
1.4.
[verzoeker] heeft een schuld aan [verweerder sub 3] van € 90.000,-, dat is 4,95% van de totale schuldenlast. Ook [verweerder sub 3] is in eerste instantie niet akkoord gegaan met het voorstel.
1.5.
De overige zes schuldeisers hebben het aanbod aanvaard.
1.6.
Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft [verzoeker] op 29 juli 2022 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil hij dat de rechtbank verweersters dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil hij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).
1.7.
Bij brief van 20 september 2022 heeft [verweerder sub 3] te kennen gegeven alsnog akkoord te gaan met de aangeboden schuldregeling, zodat het verzoek inzake het dwangakkoord zich niet langer tegen deze schuldeiser richt.

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van [verzoeker] zijn behandeld op de zitting van 20 september 2022. Op deze zitting zijn verschenen:
- [verzoeker] , vergezeld door de heer [werkgever] (werkgever);
- mr. P.A. Loeff (advocatenkantoor Loeff, schuldhulpverlener).
2.2.
ING en ABN AMRO zijn opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen. Zij hebben wel schriftelijk verweer gevoerd.

3.Standpunten van partijen

3.1.
[verzoeker] stelt dat het onredelijk is dat ING en ABN AMRO het aanbod niet aanvaarden. Volgens hem heeft hij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden en kan hij niet meer aanbieden dan hij heeft gedaan. Namens hem is gevraagd om een proceskostenveroordeling van verweersters. Met name Vesting Finance heeft voor ING de pogingen om tot een buitengerechtelijke regeling te komen gefrustreerd door niet in te gaan op herhaalde voorstellen en door onredelijke voorwaarden te stellen over nader aan te leveren informatie over de aanbiedingen aan de overige schuldeisers.
3.2.
ING stemt niet in met de aangeboden schuldregeling om de volgende redenen:
1) Het voorstel is volgens ING onvoldoende onderbouwd. Om de juistheid van het voorstel te controleren moet ING beschikken over de hoogte van de vorderingen van alle overige schuldeisers en over de voorstellen die aan hen zijn aangeboden en zij wil kunnen nagaan of er sprake is van eventuele doorbreking van het beginsel van paritas creditorum;
2) Onduidelijkheid over de burgerlijke staat van [verzoeker] moet worden opgehelderd;
3) Er is onduidelijkheid over de eenmanszaak van [verzoeker] [X], die staat ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
4) Er is onduidelijkheid over de maandelijkse aflossing van € 250,- aan [familielid van verzoeker] inzake een lening;
5) In geval van een proceskostenveroordeling verzoekt ING de rechtbank, met een beroep op artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de kosten van deze procedure op nihil te stellen.
3.3.
ABN AMRO stemt niet in met de aangeboden schuldregeling om de volgende redenen. Het voorstel is volgens ABN AMRO niet goed en betrouwbaar gedocumenteerd. Onvoldoende duidelijk is het bedrag dat de werkgever van [verzoeker] die een krediet van € 25.000,- ter beschikking stelt een lening of een schenking is. De bank hecht groot belang aan het duurzame herstel van schuldenaren, aldus ABN AMRO.
Als het extra krediet een lening betreft, is niet duidelijk hoe [verzoeker] die kan terugbetalen. Omdat in dit geval het krediet niet ter beschikking is gesteld door een gemeente wil de bank weten of advocatenkantoor Loeff daaraan andere voorwaarden heeft gesteld dan die gangbaar zijn bij gemeenten.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] om een dwangakkoord op te leggen toe. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat ING en ABN AMRO weigeren in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bevoegde instantie
4.3.
Voorop staat dat een verzoek om instemming met een schuldregeling ingevolge artikel 287a lid 7 van de Faillissementswet (Fw) moet worden afgewezen indien de schuldbemiddeling niet wordt uitgevoerd door een persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 48 lid 1 Wet op het Consumentenkrediet (Wck). Volgens laatstgenoemd artikel is schuldbemiddeling verboden, tenzij schuldbemiddeling om niet wordt verricht, wordt uitgevoerd door een instelling die zich in opdracht en voor rekening van gemeenten met schuldbemiddeling bezighoudt of wordt uitgevoerd door een advocaat (of een ander in lid c van dit wetsartikel genoemde persoon). De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door advocatenkantoor Loeff. Om de kwaliteit van de schuldbemiddeling te waarborgen, moet de advocaat voldoende feitelijke betrokkenheid hebben gehad bij de schuldbemiddeling. Mr. Loeff is een ervaren advocaat/bewindvoerder op het gebied van het insolventierecht. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarden, namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij.
4.4.
Voorstel goed en controleerbaar gedocumenteerd
Mr. Loeff heeft het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
4.4.1.
Door de aanbiedingsbrief van 18 maart 2022 zijn schuldeisers, waaronder ING, althans Vesting Finance, bekend met de totale schuldenlast en dus ook met de restschuldenlast van [verzoeker] . De schuldeisers zijn betrokken in het proces van de aangeboden schuldregeling en geïnformeerd. De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van Vesting Finance dat zij het verzoek niet goed kan beoordelen en niet aan ING ter goedkeuring kan voorleggen vanwege een gebrek aan informatie, omdat zij niet beschikt over stukken waaruit de hoogte van alle schulden blijkt, dan wel over de aanbiedingsbrieven die naar alle schuldeisers zijn gestuurd.
4.4.2.
De rechtbank beschikt over alle benodigde informatie voor de beoordeling van de verzoeken, waaronder ook de aanbiedingsbrieven aan de overige schuldeisers en hun reacties daarop. De rechtbank heeft geen onjuistheden of onduidelijkheden geconstateerd, ook niet ten aanzien van de aangeboden bedragen en percentages aan alle schuldeisers.
4.4.3.
Daar komt bij dat bij e-mail van 16 september 2022 aan Vesting Finance mr. Loeff de uitstaande vragen - of [verzoeker] alleenstaand is en de vragen over de betaling aan [familielid van verzoeker] en over de KvK-inschrijving - (nogmaals) heeft beantwoord. Daarbij heeft hij een lijst bijgevoegd met de bedragen van de vorderingen van alle andere schuldeisers met het procentuele aandeel in de schuldenlast. Desondanks persisteert Vesting Finance bij de weigering. Ook op de zitting zijn de namens ING aangedragen punten besproken. Voor zover ING betwijfelt of alle relevante informatie aan de rechter is overgelegd, staat het haar vrij ter zitting te verschijnen en aldaar haar verhaal te doen en vragen te stellen. Dat zij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, komt voor haar rekening en risico.
4.4.4.
Ten aanzien van de vraag van ABN AMRO over de voorwaarden van het verstrekte krediet geldt eveneens dat zij ervoor heeft gekozen niet ter zitting te verschijnen om zich hierover nader te laten voorlichten. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het voor de beoordeling van het verzoek inzake het dwangakkoord niet relevant is onder welke voorwaarden het krediet is verstrekt. Het is lovenswaardig dat ABN AMRO zich bekommert over het duurzame herstel van al haar schuldenaren, maar niet valt in te zien hoe haar belangen kunnen worden geschaad door het al dan niet bestaan van een terugbetalingsverplichting van het zogenoemde “saneringskrediet”. Bij een dergelijk krediet worden alle schuldeisers immers direct uitbetaald, zodat een eventuele terugbetalingsverplichting de betrokken schuldeisers niet raakt.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.5.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat personen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij personen met schulden zich drie jaar lang maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van een (groot) deel van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.6.
De rechtbank kan een zogenoemd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoeker zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier op zijn plaats is.
[verzoeker] heeft een maximaal haalbaar voorstel gedaan
4.7.
Het voorstel dat [verzoeker] aan zijn schuldeisers heeft gedaan is het maximaal haalbare. Een beter voorstel is niet realistisch. Het aanbod dat is gedaan, is een saneringskrediet. Dat betekent dat een vast percentage van de vordering is aangeboden. Dat betekent dus ook dat ervan is uitgegaan dat de inkomsten van [verzoeker] de komende drie jaar niet zullen stijgen. De rechtbank kan dat uitgangspunt volgen. [verzoeker] heeft inkomsten uit werk voor 24 uur per week. Hij is gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard op 14 juli 2021, en is maximaal vier à vijf uur per dag belastbaar. De verwachting is dat zijn situatie de komende jaren niet zal veranderen. Daarmee is aannemelijk dat hij naar verwachting niet meer kan gaan verdienen.
4.8.
Daar komt bij dat hij heeft aangeboden een aanzienlijk extra bedrag in te brengen. Zijn werkgever is begaan met de situatie waarin [verzoeker] verkeert, en heeft om een schuldenvrije toekomst in het vizier te brengen een bedrag van € 25.000,-- beschikbaar gesteld voor de schuldeisers, onder de voorwaarde dat het verzoek inzake het dwangakkoord wordt toegewezen. Uit de bijlagen bij het verzoekschrift blijkt dat in geval van WSNP een bedrag van € 11.980,78 beschikbaar komt. Hiermee is voldoende komen vast te staan dat het aanbod dat [verzoeker] heeft gedaan het maximaal haalbare is. Bovendien krijgen de schuldeisers in geval van de minnelijke regeling eerder betaald, aangezien het de uitvoering van een saneringskrediet betreft. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de werkgever, aanwezig op de zitting, heeft bevestigd dat zijn inbreng een schenking is en geen lening.
Deze regeling is in het belang van de andere schuldeisers
4.9.
De meerderheid van de schuldeisers, die samen ruim driekwart van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, heeft ingestemd met de aangeboden schuldregeling. De belangen van deze schuldeisers wegen, vanwege de gezamenlijke omvang, zwaarder dan die van ING en ABN AMRO.
Het WSNP-verzoek is niet langer aan de orde
4.10.
Omdat het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt toegewezen, heeft [verzoeker] geen belang meer bij zijn verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
4.11.
Proceskostenveroordeling
Artikel 287a lid 6 Fw bepaalt dat in geval van toewijzing van het verzoek de rechtbank de weigerende schuldeiser in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om ING en ABN AMRO, als de in het ongelijk gestelde weigerende schuldeisers, te veroordelen in de kosten van deze procedure. Gezien de aard van deze procedure zal de rechtbank aansluiten bij het tarief voor een eenvoudig kort geding. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden tot op heden begroot op € 656,--.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt ING en ABN AMRO in te stemmen met de onder 1.1 bedoelde schuldregeling;
- veroordeelt ING en ABN AMRO, hoofdelijk, in de zin dat als de een betaalt, de ander wordt bevrijd, in de kosten van deze procedure aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 656,--;
- wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Dit is de beslissing van mr. H.J. van Harten, rechter, in samenwerking met R. Becker, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die in het ongelijk is gesteld gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.