ECLI:NL:RBDHA:2022:9931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
NL22.14536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met terugwerkende kracht intrekking verblijfsvergunning

Op 29 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker van Syrische nationaliteit, die een voorlopige voorziening heeft aangevraagd na de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 28 juni 2022 besloten om de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken en de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd afgewezen. Dit besluit had grote gevolgen voor de verzoeker en zijn gezin, waaronder een forse korting op de uitkering van zijn echtgenote en afmelding voor de collectieve ziektekostenverzekering. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker rechtmatig verblijf heeft en dat de rechtsgevolgen van het besluit moeten worden opgeschort totdat de rechtbank op het beroep beslist. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de verblijfscode van verzoeker binnen 48 uur na de uitspraak moet worden gewijzigd om zijn rechtmatig verblijf aan te geven. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 759,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14536

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], geboren op [geboortedag] 1983 en van Syrische nationaliteit, verzoeker,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw ingetrokken met terugwerkende kracht tot 15 augustus 2015 ingetrokken. Tevens heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen op grond van artikel 34 juncto artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verder heeft verweerder besloten geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000, juncto artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) te verlenen. Bovendien geldt het bestreden besluit op grond van artikel 62a, eerste en tweede lid, Vw 2000 als een terugkeerbesluit. Voorts is op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, Vw 2000 bepaald dat verzoeker Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Tot slot wordt een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar, gerekend vanaf de datum dat verzoeker Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit op 28 juli 2022 beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit worden opgeschort en dat verzoeker de behandeling van het beroep in Nederland mag afwachten. Het beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL22.14535.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek op 29 september 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Op 15 augustus 2015 heeft verzoeker een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 25 februari 2016 is hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000. Op 18 juli 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingediend. Op 25 oktober 2021 is een voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel kenbaar gemaakt en tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en het opleggen van een inreisverbod. Bij brief van 20 januari 2022 heeft verzoeker zijn zienswijze hierop ingebracht. Op 17 mei 2022 is verzoeker schriftelijk geconfronteerd met diverse bevindingen en onderzoeksresultaten. Daarop heeft hij bij brief van 30 mei 2022 gereageerd. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, Awb kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder zitting. De voorzieningenrechter acht in dit geval termen aanwezig om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Verzoeker heeft bij brief van 27 september 2022 aangegeven dat, zoals reeds in de gronden van het beroep en verzoek was uitgelegd, ten onrechte schorsende werking onthouden is aan het beroepschrift. Verder geeft verzoeker aan dat door de gemeente inmiddels een forse korting is toegepast op de uitkering van zijn echtgenote en dat hij zelf door de gemeente is afgemeld voor de collectieve ziektekostenverzekering. Dit besluit heeft onmiddellijk grote gevolgen voor de bestaanszekerheid van het gezin van verzoeker en voor verzoeker heeft het mogelijk consequenties in het geval van ziekte.
4. Uit het bestreden besluit volgt dat verzoeker niet bij de behandeling van het beroep in Nederland aanwezig mag zijn. Zo heeft verweerder in het bestreden besluit aan hem medegedeeld dat dit besluit tevens als terugkeerbesluit geldt en van rechtswege tot gevolg heeft dat verzoeker niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Volgens verweerder dient hij terug te keren naar Syrië en tevens wordt bepaald dat verzoeker Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk moet verlaten, alsook dat indien verzoeker hieraan niet voldoet, hij kan worden verwijderd. Tevens heeft verweerder aangegeven dat verstrekkingen op de voorgeschreven wijze zullen worden beëindigd. Daarbij heeft verweerder ook medegedeeld dat aangezien verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Syrië een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000, zijn verwijdering naar zijn land van herkomst wordt uitgesteld als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn), maar dat dit onverlet laat dat het voornemen tot uitzetting blijft bestaan en dat voorts geldt dat op verzoeker de plicht rust om Nederland zelfstandig te verlaten en mitsdien zelf gevolg te geven aan zijn vertrekplicht. Tot slot geeft verweerder aan dat indien verzoeker beroep instelt tegen dit besluit de rechtsgevolgen niet worden opgeschort.
5. Reeds gelet hierop heeft verzoeker een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening om bij de behandeling van zijn beroep in Nederland aanwezig te zijn. Daarnaast heeft de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, de opgelegde onmiddellijke vertrekplicht en het uitgevaardigde inreisverbod onmiddellijke consequenties voor zowel verzoeker als zijn gezin. Zo heeft zijn gezin geen recht meer op toeslagen van de Belastingdienst waardoor ook zij rechtstreeks worden getroffen en is het verblijf van verzoeker in Nederland ook strafbaar. Derhalve heeft verzoeker er belang bij om de behandeling van het beroep in zijn intrekkingsprocedure in Nederland af te mogen wachten.
6. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) in de zaak Gnandi tegen België 19 juni 2018 (ECLI:EU:C:2018:465) volgt dat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit niet intreden zolang een rechter niet heeft beslist op het beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen grond bestaat om de overwegingen uit het arrest Gnandi van het Hof, gelet op de strekking van deze overwegingen, niet eveneens van toepassing te achten bij een intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bovendien blijkt uit het derde lid van artikel 45 Vw 2000 dat de in het eerste lid bedoelde gevolgen niet intreden zolang het beroep de werking van het besluit opschort en dat in artikel 82, eerste lid, Vw 2000 is bepaald dat de werking van een besluit omtrent een verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist maar dat de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet behoort tot de uitzonderingen op het eerste lid van artikel 82 Vw 2000. In het bestreden besluit had verweerder dus moeten opnemen dat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit zouden worden opgeschort indien hiertegen tijdig beroep zou worden ingesteld. Nu verweerder dit niet heeft gedaan ziet de voorzieningenrechter -om elk misverstand uit te sluiten- dan ook aanleiding het verzoek toe te wijzen Nu er van rechtswege schorsende werking is in het geval van een intrekkingsprocedure, zal de voorzieningenrechter tevens bepalen dat verweerder binnen een termijn van 48 uur na deze uitspraak de zogenoemde verblijfscode van verzoeker dient te wijzigen zodat (ook) hieruit zal blijken dat hij rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de uitspraak van de rechtbank in deze intrekkingsprocedure als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, Vw 2000.
7. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat uit het arrest Gnandi valt op te maken dat hangende het beroep tegen het terugkeerbesluit, uitzettingshandelingen verboden zijn als de effectiviteit van het rechtsmiddel hierdoor wordt aangetast. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt de effectiviteit van het beroep van verzoeker in de intrekkingsprocedure aangetast als hij nog voordat een rechter dit beroep heeft beoordeeld wordt geconfronteerd met een vertrekplicht, het beëindigen van de verstrekkingen en indien refoulement niet aan de orde is met verwijdering. Ook hieruit blijkt dat het verweerder niet is toegestaan om schorsende werking aan deze meeromvattende beschikking te onthouden zolang de rechtbank nog niet op het beroep in de intrekkingsprocedure van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft beslist.
8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 759,00 (bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,00 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat is beslist op het beroep;
  • bepaalt dat verweerder binnen een termijn van 48 uur na deze uitspraak de verblijfscode van verzoeker dient te wijzigen, zodat (ook) hieruit blijkt dat verzoeker rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de uitspraak op beroep;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 29 september 2022
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.