ECLI:NL:RBDHA:2022:9926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
NL22.12651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse homoseksuele man wegens ongeloofwaardigheid van de gestelde geaardheid en problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Pakistaanse man die asiel had aangevraagd in Nederland. De man, die homoseksueel is, vorderde een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar zijn aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de man vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. T. Thissen. De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn homoseksuele geaardheid en de problemen die hij in Pakistan zou ondervinden als gevolg daarvan. De rechtbank concludeerde dat de man niet geloofwaardig was in zijn verklaringen over zijn seksuele geaardheid en de daarmee samenhangende problemen. De rechtbank merkte op dat de man onvoldoende diepgaand en concreet had verklaard over zijn ervaringen en gevoelens met betrekking tot zijn homoseksualiteit. Bovendien vond de rechtbank het vreemd dat de man na zijn ontdekking van zijn geaardheid nog een half jaar bij zijn familie in Pakistan had verbleven zonder bescherming te zoeken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12651

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser],eiser
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.B.C. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Verder heeft verweerder aan eiser een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.12652, op 15 september 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] en bezit de Pakistaanse nationaliteit.
1.2.
Eiser heeft op 18 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het volgen van een studie in Nederland.
Bij beschikking van 23 oktober 2019 is eiser in het bezig gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, geldig vanaf 1 februari 2020. Deze verblijfsvergunning is per 1 september 2020 ingetrokken wegens onvoldoende studievoortgang.
1.3.
Op 23 december 2020 is eiser aangehouden bij een filiaal van een bekende
sandwichketen, alwaar hij illegaal aan het werk was.
1.4.
Op 24 december 2020 heeft eiser, vanuit vreemdelingenbewaring, een aanvraag
ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan deze aanvraag heeft eiser - samengevat - ten grondslag gelegd dat hij op een middag in het voorjaar van 2019 door zijn oom is betrapt toen hij in de familieboerderij seks had met zijn vriend [naam 1]. Eiser is door zijn oom opgesloten en tijdens deze opsluiting uitgescholden en mishandeld door deze oom, door zijn vader en door een tweede oom van vaderskant. Op aandringen van zijn moeder is hij vrijgelaten. Omdat het leven als homoseksueel in zijn leefomgeving in Pakistan onhoudbaar werd, is hij medio december 2019 met een studievisum naar Nederland vertrokken. Eiser vreest bij terugkeer naar Pakistan vanwege zijn homoseksuele geaardheid door zijn vader en ooms te worden gedood.
Het bestreden besluit
2.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. De homoseksuele geaardheid van eiser;
3. De problemen als gevolg van de homoseksuele geaardheid.
2.2.
Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De gestelde homoseksuele geaardheid van eiser en de gestelde problemen als gevolg hiervan heeft verweerder ongeloofwaardig geacht.
2.3.
Verder stelt verweerder dat eiser hem heeft misleid door over zijn identiteit valse informatie te verstrekken en dat eiser zijn verblijf in Nederland op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdeling heeft gemeld en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom afgewezen als kennelijk ongegrond zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid, juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Omdat de aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond, heeft verweerder aan eiser een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Beoordeling beroepsgronden
Homoseksuele geaardheid en problemen als gevolg daarvan (element 2 en 3)
3. Eiser voert - samengevat weergeven - aan dat verweerder zijn homoseksuele geaardheid en de problemen die hij als gevolg daarvan in Pakistan heeft ondervonden ten onrechte ongeloofwaardig vindt. Hij stelt voldoende concrete verklaringen over zijn gedachten, gevoelens en relaties te hebben gegeven en daarmee zijn asielrelaas aannemelijk te hebben gemaakt. Eiser betwist dat hij vaag en wisselend heeft verklaard over het moment dat hij zich realiseerde dat hij op mannen valt. Zijn verklaringen getuigen juist van een proces van geleidelijke bewustwording. Verweerder motiveert niet wat er wisselend is aan de verklaringen en motiveert ook niet welke betekenisvolle momenten in zijn relaas ontbreken en benoemd zouden moeten worden. Eiser heeft de norm geschetst, namelijk dat jongens/mannen in Pakistan op meisjes/vrouwen horen te vallen, en inzage gegeven in hoe hij zich realiseerde dat hij anders was. Verweerder doet zijn verklaringen in het aanvullend gehoor op pagina’s 11 tot en met 13 ten onrechte af als een herhaling van eerdere verklaringen. Eiser legt daar heel duidelijke verklaringen af over zijn gedachten en gevoelens. Verweerder heeft nagelaten te vragen naar diepere inzichten of details over gebeurtenissen, gedachten of gevoelens. Verweerder heeft ook nagelaten te concretiseren wat van eiser meer verwacht had mogen worden. Eiser voert verder aan dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat hij onvoldoende verklaart over waarom hij de relaties met [naam 2] en [naam 1] is aangegaan en wat hij ervan dacht. Verweerder heeft daarbij ook niet onderbouwd op welke wijze in dit verband rekening is gehouden met de culturele context. Wat betreft de relatie met [naam 1] voert eiser aan dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat hij onvoldoende heeft verklaard over de voor hem betekenisvolle relatie met [naam 1]. Verweerder heeft eiser niet gevraagd naar de betekenis van zijn relatie met [naam 1]. Verweerder verwijt eiser daarom ten onrechte dat hij geen antwoord geeft op deze vraag. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser geen inzage geeft in hoe hij zich voelde als hij [naam 1] een tijdje niet had gezien, nu eiser duidelijk heeft aangegeven dat van een dergelijke situatie geen sprake was. Eiser voert tot slot aan dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat hij onvoldoende blijk heeft gegeven van enige kennis van lhbti-scene in Nederland. Verweerder heeft niet gesteld welke kennis verwacht kan worden, welke kennis eiser heeft en welke conclusie daaraan verbonden moet worden.
3.1.
Bij de beoordeling van asielaanvragen waarbij seksuele geaardheid als asielmotief wordt aangevoerd, hanteert verweerder werkinstructie 2019/17 (WI 2019/17). Volgens deze werkinstructie is het aan de vreemdeling om zijn gestelde seksuele geaardheid tegenover verweerder aannemelijk te maken, maar moet verweerder er bij zijn beoordeling rekening mee houden dat het voor een vreemdeling niet mogelijk is om met sluitend bewijs aannemelijk te maken dat hij lhbti is. De loutere stelling van de vreemdeling dat hij lhbti is, is echter ook niet voldoende. Verweerder maakt een individuele afweging die onderdeel is van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling overeenkomstig werkinstructie 2014/10 (inhoudelijke beoordeling asiel). Volgens WI 2019/17 ligt bij de beoordeling het zwaartepunt bij de antwoorden op vragen over eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele geaardheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die geaardheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Uit WI 2019/17 volgt verder dat verweerder in de vraagstelling en bij de beoordeling rekening houdt met de persoonlijkheid en achtergrond van de vreemdeling. Elke vreemdeling heeft immers een eigen referentiekader op basis van onder andere opleidingsniveau, culturele achtergrond en levensfase.
3.2.
Het standpunt van verweerder, zoals kort door de rechtbank samengevat, dat van eiser kan worden verwacht dat hij diepgaander en enigszins concreet en consistent kan verklaren over enkele belangrijke aspecten van zijn asielrelaas, zoals het proces van ontdekking van zijn geaardheid en de daarmee samenhangende eigen ervaringen, gedachten en gevoelens, zijn relatie(s) en zijn kennis van de situatie van lhbti in Nederland, getuigt naar het oordeel van de rechtbank niet van een ongerechtvaardigde verwachting. Hierbij betrekt de rechtbank dat eiser aan de hand van specifieke vraagstelling in de gelegenheid is gesteld om over deze aspecten te verklaren; er is niet van hem verwacht dat hij alles uit zichzelf naar voren brengt. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat eiser, naar aanleiding van opmerkingen over het verloop van het nader gehoor, middels een aanvullend gehoor nogmaals de gelegenheid heeft gekregen over deze aspecten nader te verklaren.
3.3.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser zowel tijdens het nader gehoor als tijdens het aanvullend gehoor oppervlakkig en summier heeft verklaard over de wijze waarop hij achter zijn gestelde homoseksuele geaardheid is gekomen en met name over zijn gedachten en gevoelens daarbij. Zijn verklaringen komen er op neer dat hij zich op zijn zestiende realiseerde dat hij zich niet tot meisjes aangetrokken voelde maar wel tot jongens, dat hij dat niet kon begrijpen en dat hij ook zoals normale jongens wilde zijn en gewoon over meisjes wilde denken maar dat dat niet lukte (p. 13 aanvullend gehoord). Ook heeft eiser verklaard dat hij op zestienjarige leeftijd zijn eerste seksuele ervaring had met een jongen ([naam 2]) en hij zich nadien realiseerde dat hij alleen met jongens seks zou kunnen hebben, niet met meisjes (p. 16 aanvullend gehoor). Verder heeft eiser verklaard dat hij omstreeks zijn 18e levensjaar zeker wist dat zijn interesse alleen naar jongens gaat
(p. 11 en 12 nader gehoor). Verweerder volgt eiser in zijn standpunt dat zijn verklaringen niet wisselend zijn als het gaat om zijn desinteresse voor meisjes, maar blijft eiser tegenwerpen dat hij wisselend heeft verklaard over wanneer zijn desinteresse voor meisjes precies is ontstaan en vervolgens voor hem ook zeker werd. De rechtbank vindt dat aan eiser kan worden toegegeven dat zijn verklaringen op dit punt niet direct wisselend of tegenstrijdig zijn. Eiser heeft namelijk ook verklaard dat hij tussen zijn zestiende en achttiende levensjaar nog niet zeker wist of hij alleen op jongens viel en dat dit voor hem pas duidelijk is geworden omstreeks zijn achttiende levensjaar (p. 10 en 11 nader gehoor). Over zijn gedachten, gevoelens en (eventuele) twijfels bij de ontdekking dat hij op jongens valt en wat zijn eerste seksuele ervaringen bij hem losmaakten, heeft eiser echter slechts weinig en oppervlakkig verklaard. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte tegengeworpen dat van eiser verwacht mag worden dat hij kan uitleggen hoe en wanneer hij erachter kwam dat hij op jongens viel, welke momenten daarin betekenisvol waren en hoe zijn gedachten daarover zich vormden. Zoals verweerder ter zitting ook met voorbeelden heeft toegelicht, volgt uit de gehoren dat verweerder wel degelijk heeft gevraagd naar diepere inzichten of details over gebeurtenissen, gedachten of gevoelens. Zo heeft verweerder gevraagd wat eiser vond van zijn gedachten over seks met jongens. Eisers antwoord daarop is beperkt gebleven tot de mededeling dat hij er niks aan kon doen en hij deze gedachten niet kon stoppen en ook niet wilde stoppen (p. 13 aanvullend gehoor). Verweerder heeft eiser daarop gevraagd waarom hij zijn gedachten aan jongens niet wilde stoppen, terwijl hij tegelijkertijd heeft verklaard dat hij graag zoals de andere jongens wilde zijn en gewoon over meisjes wilde denken. Eiser herhaalt vervolgens enkel zijn eerdere verklaring dat hij voor zijn zestiende niet over meisjes praatte omdat hij voor hen geen belangstelling had en hij later die kant op ging waar hij wel belangstelling voor had (seks met jongens) (p. 13 aanvullend gehoor). Ook op vragen van verweerder aan eiser die inhouden wat het met hem doet dat zijn familie, de maatschappij en zijn geloof zijn geaardheid niet accepteren en dat hij zich niet kan uiten, zijn de antwoorden van eiser beperkt gebleven tot de mededeling dat ‘hij bang was dat iets naar buiten zou komen of iemand het aan zijn familie zou vertellen, maar dat hij ondanks zijn angst zich niet kon veranderen en wilde zijn zoals hij was (p. 15 nader gehoor). Verweerder heeft eiser ook gevraagd wat hij ervan vindt dat hij niet kan voldoen aan het traditionele gezin waar in Pakistan veel waarde aan wordt gehecht. Daarop antwoordt eiser slechts dat hij dat hier wel kan doen en samen met zijn partner kinderen kan adopteren (p. 18 aanvullend gehoor). Ook heeft eiser verklaard dat hij weet dat homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd in zijn geloof maar dat je als mens zondes begaat (p. 19 nader gehoor). Verweerder verwacht niet ten onrechte van eiser dat hij, in antwoord op de hem hiertoe gestelde vragen, meer en diepgaander dan hij heeft gedaan kan verklaren. Het proces van ontdekking is immers een belangrijke en ingrijpende gebeurtenis in iemands leven en dat geldt in het geval van eiser des te meer nu eiser heeft verklaard dat zijn homoseksuele geaardheid door de gemeenschap in Pakistan, zijn geloof (islam) en ook door zijn familie ten strengste wordt afgekeurd. Verweerder stelt niet ten onrechte dat de oppervlakkige verklaringen van eiser over deze aspecten afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele geaardheid, temeer nu het bewustwordingsproces van eiser twee jaren heeft geduurd. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat verweerder heeft nagelaten te concretiseren wat van eiser meer verwacht had mogen worden. Verweerder heeft zowel in het voornemen als in het bestreden besluit toegelicht dat van eiser verwacht wordt dat hij kan toelichten hoe hij zich realiseerde dat hij ‘anders’ was en hoe hij dit persoonlijk heeft beleefd (p. 4 en 5 voornemen en p. 4 en 5 bestreden besluit). Verweerder heeft zich daarbij redelijkerwijs op het standpunt mogen stellen dat dit van eiser verwacht mag worden, nu hij inmiddels volwassen is, heeft gestudeerd, al enkele relaties heeft gehad en hij de ontdekking van zijn homoseksuele geaardheid heeft gedaan in een land waarin dit streng wordt afgekeurd. Verweerder heeft bovendien ter zitting terecht gesteld dat verweerder eiser de gelegenheid moet bieden om zijn verhaal te vertellen en door moet vragen, maar dat het uiteindelijk aan eiser is om een authentiek verhaal te vertellen en duidelijke verklaringen af te geven.
3.4.
De rechtbank volgt verweerder verder in zijn standpunt dat eiser weinig concreet en diepgaand heeft verklaard over zijn relaties. Verweerder stelt in dit verband niet ten onrechte dat eiser nauwelijks inzicht heeft gegeven in hoe de relaties met [naam 2] en [naam 1] zijn visie op zijn geaardheid hebben gevormd. Verweerder heeft daarbij mogen meewegen dat eiser zelf stelt dat deze relaties een rol hebben gespeeld in zijn bewustwordingsproces van zijn seksuele geaardheid. Verder stelt verweerder in dit verband niet ten onrechte dat eiser nauwelijks inzicht heeft gegeven in zijn gedachten over [naam 1]. Zo is het meest concrete dat eiser hierover heeft verteld dat als hij [naam 1] in Pakistan een paar dagen niet had gezien dat hij dan naar zijn huis ging om over hem te informeren (p. 17 aanvullend gehoor), dat hij geen contact meer met hem heeft en soms nog wel aan hem denkt. Desgevraagd heeft eiser verteld dat hij zich dan afvraagt waar [naam 1] is en wat hij aan het doen is (p. 18 aanvullend gehoor). Verweerder verwacht niet ten onrechte van eiser dat hij over deze aspecten, in antwoord op de hem gestelde vragen, meer en diepgaander kan verklaren dat hij heeft gedaan, nu hij heeft verklaard dat hij in totaal twee jaar een vriendschappelijke relatie met [naam 1] heeft gehad waarvan anderhalf jaar als sekspartners, hij door de relatie met [naam 1] zeker wist dat hij homoseksueel is, dat [naam 1] zijn eerste echte relatie was en dat hij verliefd was op [naam 1]. Gelet op al het vorenstaande heeft verweerder de gestelde homoseksuele relatie van eiser met [naam 1] niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht en, in het verlengde daarvan, niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele geaardheid.
3.5.
De rechtbank volgt verweerder verder in zijn standpunt dat eiser weinig kennis heeft van de lhbti-scene in Nederland en weinig kan vertellen over zijn eigen ervaringen als homoseksueel in Nederland, waar hij ten tijde van het bestreden besluit al ongeveer tweeënhalf jaar verbleef. Eiser heeft verklaard bekend te zijn met het COC en het regenbooglogo (p. 19 nader gehoor). Ook heeft eiser verklaard dat het COC uitleg geeft aan transgenders en homoseksuelen. Hij is er niet geweest maar volgt hen wel via internet. Hij heeft geen andere organisaties benaderd die zich richten op jonge homoseksuelen of homoseksuele asielzoekers (p. 5 en 6 aanvullend gehoor). Op vragen van verweerder hoe eiser heeft gemerkt dat homoseksualiteit in Nederland wordt geaccepteerd of wat hem in dat verband verder is opgevallen, antwoordt eiser slechts dat de hele wereld weet dat homoseksualiteit in Nederland wordt geaccepteerd en dat partners samen buiten kunnen lopen. Ook bij doorvragen van verweerder kan eiser geen concrete voorbeelden benoemen van zaken die hem in dit verband zijn opgevallen. Wel verklaart eiser dat hij via social media heeft gehoord over een parade op het water, Pinkday volgens eiser. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder niet ten onrechte dat eisers summiere kennis van de lhbti-scene en zijn eigen ervaringen Nederland niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde homoseksuele geaardheid. Verweerder stelt niet ten onrechte dat op zijn minst enige kennis en ervaring wordt verwacht, zeker gelet op het feit dat eiser al geruime tijd in Nederland verblijft en heeft deelgenomen aan het maatschappelijk leven in Nederland voor studie en werk. Dat eiser het te risicovol vindt om zich zonder verblijfsvergunning openlijk als homoseksueel te uiten, doet niet af aan het voorstaande, te meer niet nu eiser ook geruime tijd over een studievisum (en daarmee een geldig verblijfsrecht) heeft beschikt, zoals verweerder terecht heeft overwogen.
3.6.
Gelet op al het vorenstaande, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser een homoseksuele geaardheid heeft.
3.7.
Over het derde element – problemen als gevolg van de gestelde homoseksuele geaardheid – overweegt de rechtbank als volgt. Nu verweerder eisers homoseksuele geaardheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, heeft verweerder ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn homoseksuele geaardheid. Immers, de gestelde geaardheid ligt volgens eiser direct ten grondslag aan zijn gestelde problemen.
3.8.
Verder stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat het bevreemdt dat eiser en [naam 1] seks hadden in de familieboerderij in een ruimte die van binnen niet afgesloten kon worden en waar regelmatig familieleden kwamen, met als gevolg dat zij door eisers oom zijn ontdekt. Verweerder stelt terecht dat dit duidt op aanmerkelijke onvoorzichtigheid, terwijl eiser bij herhaling heeft verklaard dat grote voorzichtigheid geboden was gelet op de zware sancties die in Pakistan staan op homoseksualiteit. Verweerder stelt niet ten onrechte dat in de context die eiser zelf over zijn land heeft geschetst en het grote risico dat hij heeft moeten nemen het zeer vreemd is dat eiser seks heeft gehad met een jongen in een niet-afgesloten ruimte op de familieboerderij. Daarbij heeft verweerder mogen meewegen dat eiser, desgevraagd, heeft verklaard dat hij nooit heeft nagedacht over voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van betrapping.
3.9.
Verweerder stelt verder niet ten onrechte dat het feit dat eiser na de gestelde betrapping nog een half jaar bij zijn familie is verbleven, ernstig afbreuk doet aan het risico dat eiser stelt te lopen bij zijn familie. Daarbij heeft verweerder mogen meewegen dat eiser pas toen hij werd aangehouden asiel heeft aangevraagd; dit getuigt niet van een urgentie voor het verkrijgen van bescherming. Verweerder stelt niet ten onrechte dat nu eiser stelt te vrezen dat hij wordt vermoord, van hem verwacht mag worden dat hij eerder een vorm van bescherming zou hebben gezocht. Verweerder heeft de verklaring van eiser voor zijn late asielaanvraag, namelijk dat hij moeilijk over zijn geaardheid kon spreken, onvoldoende mogen achten. Verweerder heeft er in dat kader op kunnen wijzen dat het bevreemdt dat eiser niet eerder uit zichzelf heeft verklaard dat hij moeilijk over zijn geaardheid kon spreken (maar dat hij dit eerst deed nadat hem het late tijdstip van de aanvraag is tegengeworpen). Ook heeft verweerder hierbij kunnen betrekken dat eiser een jaar de tijd heeft gehad om hulp te zoeken om over zijn geaardheid te leren spreken.
3.10.
Gelet op al het vorenstaande, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de gestelde betrapping en de problemen als gevolg daarvan niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
3.11.
De slotsom is dat het onder 3 weergegeven betoog niet slaagt.
Kennelijk ongegrond
4. Nu eiser geen gronden heeft ingediend over het afdoen van de aanvraag als kennelijk ongegrond, bestaat er geen aanleiding om de afdoening door verweerder als kennelijk ongegrond nader te bespreken.
Herhaling zienswijze
5. Wat betreft het verzoek van eiser om hetgeen hij in de zienswijzen heeft aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de rechtbank dat dit verzoek niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder is op de eerdere stellingen in de zienswijzen in het bestreden besluit immers gemotiveerd ingegaan. Eiser heeft met de enkele verwijzing naar hetgeen hij in de zienswijzen heeft aangevoerd niet duidelijk gemaakt op welke punten het bestreden besluit onjuist of onvolledig is en waarom.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.R. Becker-Moerenhout, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.