ECLI:NL:RBDHA:2022:9915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3925
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omzetting loongerelateerde WIA-uitkering naar WGA-vervolguitkering met onvoldoende medische onderbouwing

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 september 2022, wordt het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de loongerelateerde WIA-uitkering van eiseres om te zetten naar een WGA-vervolguitkering, ter discussie gesteld. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berust. Eiseres, die sinds 2015 ziek is, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, maar deze werd per 24 februari 2020 beëindigd. In plaats daarvan werd zij in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv herzag dit besluit op 23 april 2021, maar de rechtbank vindt dat de wijzigingen in de beperkingen van eiseres onvoldoende zijn gemotiveerd.

De rechtbank behandelt het beroep van eiseres, die stelt dat de verzekeringsarts onvoldoende heeft onderbouwd waarom haar beperkingen zijn gewijzigd ten opzichte van eerdere beoordelingen. De rechtbank wijst erop dat het aan de betrokkene is om aan te tonen dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig zijn opgesteld of tegenstrijdigheden bevatten. De rechtbank concludeert dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is aangepast en dat de medische beoordeling niet in lijn is met de informatie die eiseres heeft verstrekt.

De rechtbank geeft het Uwv de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen, met een termijn van zes weken. Eiseres krijgt de mogelijkheid om te reageren op eventuele herstelpogingen van het Uwv. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3925
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. H.M. Mauritz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 3 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder de loongerelateerde uitkering die eiseres op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ontving per 24 februari 2020 beëindigd. Eiseres is per die datum in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
In het besluit van 23 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de ex-werkgever van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres per 1 juli 2021 een WGA-vervolguitkering ontvangt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres werkte voorheen als begeleider C van gehandicapte jongeren op een woongroep voor 23,87 uur per week. Eiseres heeft zich op 1 maart 2015 ziekgemeld. Zij ontving met ingang van 25 februari 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), meer specifiek een loongerelateerde WGA-uitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 78,42%. In het primaire besluit heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering van eiseres met ingang van 25 februari 2020 beëindigd in verband met het bereiken van de maximale duur. Eiseres komt per die datum in aanmerking voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
2. Naar aanleiding van het bezwaar van de ex-werkgever van eiseres tegen het primaire besluit heeft verweerder verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken verricht. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de ex-werkgever van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres per 1 juli 2021 een WGA-vervolguitkering ontvangt, omdat zij 45,73% arbeidsongeschikt is.
Wat zijn de standpunten van partijen?
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de beperkingen van eiseres correct heeft vastgesteld. In aanvulling op het medisch onderzoek heeft verweerder rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 31 augustus 2021 en 13 juli 2022 ingebracht. Hierin is toegelicht waarom de in 2018 aangenomen urenbeperking niet meer aan de orde is.
4. Eiseres is het niet eens met verweerder en heeft in beroep - samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd. De verzekeringsarts b&b heeft onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van minder beperkingen bij eiseres dan bij de beoordeling in 2018. Het standpunt dat een urenbeperking van 12 uur per week niet meer aan de orde is, is onvoldoende gemotiveerd en strijdig met de informatie van de longarts en de fysiotherapeut van eiseres. Eiseres kan niet meer dan 12 uur per week werken. Eiseres is het ook niet eens met het vervallen van beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van het aanscherpen van de urenbeperking. Zij meent dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) moeten worden opgenomen. De geduide functies zijn niet passend, omdat van te weinig beperkingen is uitgegaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent arbeids(on)geschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1.
De primaire arts heeft op 31 juli 2020 en 23 november 2020 rapporten opgesteld. Deze rapporten zijn getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. De primaire arts heeft dossierstudie verricht, eiseres psychisch onderzocht op het telefonische spreekuur op 31 juli 2020 en de informatie van de longarts van 12 oktober 2020 bij de beoordeling betrokken. De conclusie uit de rapporten luidt dat eiseres bekend is met sarcoïdose, vermoeidheid, hypertensie en een hernia diafragmatica. De beperkingen van eiseres komen grotendeels overeen met de beperkingen die bij de beoordeling in 2017 zijn vastgesteld. Eiseres is op energetische gronden belastbaar voor 6 uur per dag en 30 uur per week. De beperkingen van eiseres zijn opgenomen in de FML van 23 november 2020.
5.2.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 8 april 2021 een rapport opgesteld. De verzekeringsarts b&b heeft hiervoor dossierstudie verricht, eiseres telefonisch gesproken op de hoorzitting van 12 februari 2021 en de ingebrachte medische informatie bij de beoordeling betrokken. Het gaat om informatie van de fysiotherapeut van 15 januari 2021 en de eerder ingebrachte informatie van de longarts. De verzekeringsarts b&b komt in zijn rapport tot de conclusie dat de primaire arts op navolgbare wijze is gekomen tot het aannemen van minder beperkingen dan in 2018. De verzekeringsarts b&b ziet wel aanleiding de urenbeperking naar 20 uur per week aan te scherpen vanuit preventief oogpunt. Tegelijkertijd zijn de psychische beperkingen van eiseres te herleiden tot de vermoeiing en berusten deze niet op neuro-psychiatrische gebreken. Tegen die vermoeiing is de urenreductie de aangewezen beperking. De verzekeringsarts b&b heeft de beperkingen van eiseres dan ook gewijzigd in de FML van 8 april 2021.
5.3.
Naar aanleiding van het beroep heeft de verzekeringsarts b&b op 31 augustus 2021 een aanvullend rapport opgesteld. De verzekeringsarts b&b heeft in dit rapport opgenomen dat het actuele functioneren van eiseres zich niet verhoudt met de FML uit 2018. Eiseres kan 4 uur actief zijn op een dag. Er is geen reden om aan te nemen dat dit niet voor iedere dag geldt. Dit is wellicht anders geweest in 2018, maar dit is niet goed op te maken uit het verslag van het onderzoek in 2018. Bij de herbeoordeling die nu aan de orde is, past de genoemde beperking van 4 uur en een enkele keer 1 uur meer per dag, aldus de verzekeringsarts b&b.
5.4.
Hangende het beroep heeft verweerder geconstateerd dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is geweest, omdat eiseres in twee procedures niet ten minste eenmaal is gezien door een verzekeringsarts. Eiseres is daarom alsnog uitgenodigd voor het spreekuur van de verzekeringsarts b&b. Dit heeft op 13 juli 2022 plaatsgevonden. In zijn rapport van 13 juli 2022 heeft de verzekeringsarts b&b geconcludeerd dat de informatie verkregen tijdens het fysieke spreekuur geen aanleiding geeft voor een ander standpunt. De vermoeidheid is niet door de longarts geobjectiveerd en ook niet in uren gekwantificeerd. Uit de anamnese blijkt niet dat sprake is van een aandoening met een wisselend beloop van weekdag tot weekdag. Bovendien is eiseres ook op de dagen waarop zij niet werkt sportief of sociaal actief. Iemand die een dag in de week een bepaald aantal uren kan werken, moet dat in principe ook op de andere werkdagen kunnen. Voor eiseres betekent dat dat zij 20 uur per week kan werken, aldus de verzekeringsarts b&b.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berust. Daartoe wordt als volgt overwogen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de FML, met name de urenbeperking, is gewijzigd ten opzichte van de beoordeling in 2018, terwijl in het rapport van de verzekeringsarts b&b van 8 april 2021 is opgenomen dat de medische informatie geen aanwijzing geeft voor meer of minder belastbaarheid. De verzekeringsarts b&b heeft zijn in het rapport van 31 augustus 2021opgenomen stelling dat het actuele functioneren van eiseres zich niet verhoudt met de FML uit 2018 niet gemotiveerd. De juistheid van deze stelling blijkt namelijk niet uit het dagverhaal van eiseres en haar toelichting op zitting. Tijdens het spreekuur bij de verzekeringsarts b&b in beroep en het onderzoek ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het geregeld voorkomt dat zij het niet volhoudt om 4 uur te werken. Soms wordt het na 2 uur al te zwaar. Daarnaast heeft eiseres de dagen waarop zij niet werkt nodig om te herstellen. De verzekeringsarts b&b heeft dit als verklaring van eiseres in zijn rapport van 13 juli 2022 opgenomen, maar niet kenbaar meegewogen in de medische beoordeling. Verder heeft eiseres toegelicht dat zij twee keer per week onder begeleiding van fysiotherapeuten in een longgroep sport om ervoor te zorgen dat haar conditie op peil blijft. Als eiseres vijf dagen per week zou werken, vervalt de mogelijkheid om te sporten. Zij kan namelijk maar één activiteit per dag uitvoeren in verband met haar vermoeidheid. Ook dit acht de rechtbank niet kenbaar meegewogen in de medische beoordeling. Verder is, gezien de toelichting van eiseres, de stelling van de verzekeringsarts b&b dat niet blijkt dat sprake is van een aandoening met een wisselend beloop van weekdag tot weekdag onvoldoende gemotiveerd. Gelet op het voorgaande heeft de verzekeringsarts b&b onvoldoende gemotiveerd waarom de FML, met name de urenbeperking, is gewijzigd ten opzichte van de FML uit 2018.
5.6.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Het is daarom genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
7. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder.
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het geconstateerde gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • stelt eiseres vervolgens in de gelegenheid om, voor zover verweerder van voormelde gelegenheid gebruik maakt, daarop binnen vier weken te reageren;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.