Overwegingen
1. Eiseres is werkzaam geweest als stewardess en voor de opvang van haar kind had zij 24-uursopvang nodig. Deze vorm van opvang was in de woonplaats van eiseres echter niet beschikbaar. Eiseres heeft daarom gebruik gemaakt van de diensten van een particuliere gastouder.
2. In de jaren 2005 tot en met 2010 heeft eiseres kinderopvangtoeslag ontvangen voor de opvang van haar kind. De kinderopvangtoeslag is over de jaren 2006 tot en met 2010 teruggevorderd, omdat eiseres in die jaren geen gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang via een geregistreerd gastouderbureau. Hierdoor werd niet voldaan aan artikel 5, eerste lid, van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De teruggevorderde kinderopvangtoeslag heeft eiseres volledig terugbetaald.
3. Vanwege de zogenoemde toeslagenaffaire heeft de Staat verschillende herstelregelingen in het leven geroepen om burgers te compenseren voor fouten die zijn gemaakt bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. De compensatie en tegemoetkoming worden door verweerder toegekend. De uitvoering van deze regelingen is belegd bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT).
4. Op grond van de artikelen 49 (hardheidsregeling), 49b (compensatieregeling) en 49c (opzet/grove schuld-tegemoetkomingsregeling) van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de herzieningsmogelijkheid van de kinderopvangtoeslag als bedoeld in de onderdelen 2.1 en 3.1 van het Verzamelbesluit Toeslagenen het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken(Besluit Compensatieregeling CAF 11), kan aan gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire compensatie of tegemoetkoming geboden worden. Gedupeerde ouders komen op grond van (een van) de hiervoor genoemde herstelregelingen in aanmerking voor een forfaitair bedrag aan compensatie of tegemoetkoming als zij in enig jaar voldoen aan de in de betreffende herstelregeling genoemde voorwaarden.
5. Vanaf het moment dat een ouder zich meldt bij de UHT kan deze ouder, afhankelijk van het traject waarin de ouder zich bevindt, te maken krijgen met verschillende commissies. Het gaat dan om de Commissie van onafhankelijke deskundigen CAF en vergelijkbare zaken/toeslagen (Commissie van Wijzen), de bezwaarschriftenadviescommissie ter behandeling van bezwaren tegen een besluit op een aanvraag om compensatie (BAC) en de Commissie voor beoordeling van verzoeken om aanvullende schadevergoeding voor werkelijke schade (Commissie werkelijke schade). Dit zijn allen onafhankelijke commissies die ieder in een afzonderlijk traject advies uitbrengen aan de UHT nadat een ouder is gehoord.
6. Eiseres heeft zich op 13 februari 2020 bij de UHT gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de teruggevorderde kinderopvangtoeslag over de jaren 2006 tot en met 2010 (het verzoek). Het verzoek wordt op grond van artikel II van de Wet hardheidsaanpassing Algemene wet inkomensafhankelijke regelingengeacht te zijn ontvangen op de dag van inwerkingtreding van de wet op 7 juli 2020.
7. De UHT heeft onderzocht of eiseres bij de vaststelling van de aanspraak op kinderopvangtoeslag deel uitmaakte van het CAF 11-onderzoek dan wel een vergelijkbaar onderzoek en of de vaststelling van de aanspraak van eiseres op kinderopvangtoeslag in enig jaar onderdeel is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze van verweerder. Daarbij is getoetst aan de vijf kenmerken uit het Besluit Compensatieregeling CAF 11.
8. Op 10 september 2020 heeft eiseres een voorlopige zienswijze van de UHT ontvangen. De UHT is op basis van de beschikbare gegevens tot de conclusie gekomen dat eiseres niet betrokken is geweest bij een CAF 11-onderzoek en dat geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag. De UHT licht verder toe dat in het geval van eiseres sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden waarin het strikte toeslagenstelsel niet heeft voorzien, zodat voor alle betrokken jaren recht bestaat op een hardheidstegemoetkoming als bedoeld in artikel 49, derde lid, onder b, van de Awir. De terugvorderingen dienen volgens de UHT volledig te worden gematigd. Hierbij heeft de UHT in aanmerking genomen de omstandigheid dat eiseres haar (bijzondere) situatie meerdere keren uit eigen initiatief bij verweerder heeft gemeld. Daarnaast heeft eiseres voor de jaren 2007 tot en met 2010 recht op een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 49c van de Awir, dit vanwege het niet toekennen van een persoonlijke betalingsregeling als gevolg van de onterechte kwalificatie opzet of grove schuld ten aanzien van het ontstaan van de terugvorderingen kinderopvangtoeslag. Rekening houdend met invorderingsrente en betaalde kosten, leidt het voorgaande volgens de UHT tot een compensatiebedrag van in totaal € 44.171. Dit bedrag is op 10 september 2020 aan eiseres uitbetaald.
9. Verweerder heeft de voorlopige zienswijze van de UHT vervolgens voorgelegd aan de Commissie van Wijzen. De Commissie van Wijzen heeft op 25 november 2020 in haar oordeel bevestigd dat in de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid, zodat eiseres niet in aanmerking komt voor toepassing van de compensatieregeling als bedoeld in artikel 49b van de Awir.
10. Met dagtekening 16 december 2020 heeft eiseres de definitieve compensatiebeschikking ontvangen. Het compensatiebedrag is daarbij vastgesteld op
€ 44.171. Daarnaast is aan eiseres een rentevergoeding toegekend van € 13.426. Eiseres heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt.
11. Hangende bezwaar heeft verweerder, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling(Besluit verruiming compensatieregeling), met dagtekening 16 februari 2021 een herziene compensatiebeschikking genomen, waarbij aan eiseres een nadere compensatie is toegekend van € 14.785. Dit besluit is op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht meegenomen in de bezwaarprocedure. In totaal is aan eiseres een bedrag van € 72.382 uitgekeerd.
12. In het Besluit verruiming compensatieregeling heeft de Staatssecretaris van Financiën bepaald dat de hardheidstegemoetkoming van artikel 49 van de Awir voortaan op dezelfde wijze wordt berekend als de compensatieregeling als bedoeld in artikel 49b van de Awir. Dit besluit werkt terug tot en met 26 januari 2021.
13. Op 16 september 2021 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. De BAC heeft op 17 november 2021 haar advies uitgebracht.
14. Bij beslissing op bezwaar zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.