ECLI:NL:RBDHA:2022:9913

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 8396
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie kinderopvangtoeslag in het kader van de toeslagenaffaire

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als stewardess, bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin haar aanvraag voor aanvullende compensatie in het kader van de toeslagenaffaire werd afgewezen. Eiseres had in de jaren 2005 tot en met 2010 kinderopvangtoeslag ontvangen, maar deze was teruggevorderd omdat zij geen gebruik had gemaakt van geregistreerde gastouderopvang. Eiseres heeft zich in 2020 gemeld bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) en verzocht om herbeoordeling van de teruggevorderde toeslag. De UHT concludeerde dat eiseres niet betrokken was bij een CAF 11-onderzoek en dat er geen sprake was van institutionele vooringenomenheid. Eiseres ontving een compensatiebedrag van € 44.171, maar stelde dat zij recht had op aanvullende compensatie. De rechtbank oordeelde dat eiseres voor alle jaren de maximale compensatie had ontvangen en dat de huidige herstelregelingen geen mogelijkheid boden voor aanvullende compensatie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij opmerkte dat de slordigheden in het dossier van eiseres niet voldoende waren om het bestreden besluit te vernietigen. De uitspraak werd gedaan op 4 oktober 2022.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/8396

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R.H. Bouwman),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 10 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 16 december 2021 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. [A] en mr. [B].

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is werkzaam geweest als stewardess en voor de opvang van haar kind had zij 24-uursopvang nodig. Deze vorm van opvang was in de woonplaats van eiseres echter niet beschikbaar. Eiseres heeft daarom gebruik gemaakt van de diensten van een particuliere gastouder.
2. In de jaren 2005 tot en met 2010 heeft eiseres kinderopvangtoeslag ontvangen voor de opvang van haar kind. De kinderopvangtoeslag is over de jaren 2006 tot en met 2010 teruggevorderd, omdat eiseres in die jaren geen gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang via een geregistreerd gastouderbureau. Hierdoor werd niet voldaan aan artikel 5, eerste lid, van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De teruggevorderde kinderopvangtoeslag heeft eiseres volledig terugbetaald.
3. Vanwege de zogenoemde toeslagenaffaire heeft de Staat verschillende herstelregelingen in het leven geroepen om burgers te compenseren voor fouten die zijn gemaakt bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. De compensatie en tegemoetkoming worden door verweerder toegekend. De uitvoering van deze regelingen is belegd bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT).
4. Op grond van de artikelen 49 (hardheidsregeling), 49b (compensatieregeling) en 49c (opzet/grove schuld-tegemoetkomingsregeling) van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de herzieningsmogelijkheid van de kinderopvangtoeslag als bedoeld in de onderdelen 2.1 en 3.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen [1] en het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken [2] (Besluit Compensatieregeling CAF 11), kan aan gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire compensatie of tegemoetkoming geboden worden. Gedupeerde ouders komen op grond van (een van) de hiervoor genoemde herstelregelingen in aanmerking voor een forfaitair bedrag aan compensatie of tegemoetkoming als zij in enig jaar voldoen aan de in de betreffende herstelregeling genoemde voorwaarden.
5. Vanaf het moment dat een ouder zich meldt bij de UHT kan deze ouder, afhankelijk van het traject waarin de ouder zich bevindt, te maken krijgen met verschillende commissies. Het gaat dan om de Commissie van onafhankelijke deskundigen CAF en vergelijkbare zaken/toeslagen (Commissie van Wijzen), de bezwaarschriftenadviescommissie ter behandeling van bezwaren tegen een besluit op een aanvraag om compensatie (BAC) en de Commissie voor beoordeling van verzoeken om aanvullende schadevergoeding voor werkelijke schade (Commissie werkelijke schade). Dit zijn allen onafhankelijke commissies die ieder in een afzonderlijk traject advies uitbrengen aan de UHT nadat een ouder is gehoord.
6. Eiseres heeft zich op 13 februari 2020 bij de UHT gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de teruggevorderde kinderopvangtoeslag over de jaren 2006 tot en met 2010 (het verzoek). Het verzoek wordt op grond van artikel II van de Wet hardheidsaanpassing Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen [3] geacht te zijn ontvangen op de dag van inwerkingtreding van de wet op 7 juli 2020.
7. De UHT heeft onderzocht of eiseres bij de vaststelling van de aanspraak op kinderopvangtoeslag deel uitmaakte van het CAF 11-onderzoek dan wel een vergelijkbaar onderzoek en of de vaststelling van de aanspraak van eiseres op kinderopvangtoeslag in enig jaar onderdeel is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze van verweerder. Daarbij is getoetst aan de vijf kenmerken uit het Besluit Compensatieregeling CAF 11.
8. Op 10 september 2020 heeft eiseres een voorlopige zienswijze van de UHT ontvangen. De UHT is op basis van de beschikbare gegevens tot de conclusie gekomen dat eiseres niet betrokken is geweest bij een CAF 11-onderzoek en dat geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag. De UHT licht verder toe dat in het geval van eiseres sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden waarin het strikte toeslagenstelsel niet heeft voorzien, zodat voor alle betrokken jaren recht bestaat op een hardheidstegemoetkoming als bedoeld in artikel 49, derde lid, onder b, van de Awir. De terugvorderingen dienen volgens de UHT volledig te worden gematigd. Hierbij heeft de UHT in aanmerking genomen de omstandigheid dat eiseres haar (bijzondere) situatie meerdere keren uit eigen initiatief bij verweerder heeft gemeld. Daarnaast heeft eiseres voor de jaren 2007 tot en met 2010 recht op een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 49c van de Awir, dit vanwege het niet toekennen van een persoonlijke betalingsregeling als gevolg van de onterechte kwalificatie opzet of grove schuld ten aanzien van het ontstaan van de terugvorderingen kinderopvangtoeslag. Rekening houdend met invorderingsrente en betaalde kosten, leidt het voorgaande volgens de UHT tot een compensatiebedrag van in totaal € 44.171. Dit bedrag is op 10 september 2020 aan eiseres uitbetaald.
9. Verweerder heeft de voorlopige zienswijze van de UHT vervolgens voorgelegd aan de Commissie van Wijzen. De Commissie van Wijzen heeft op 25 november 2020 in haar oordeel bevestigd dat in de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid, zodat eiseres niet in aanmerking komt voor toepassing van de compensatieregeling als bedoeld in artikel 49b van de Awir.
10. Met dagtekening 16 december 2020 heeft eiseres de definitieve compensatiebeschikking ontvangen. Het compensatiebedrag is daarbij vastgesteld op
€ 44.171. Daarnaast is aan eiseres een rentevergoeding toegekend van € 13.426. Eiseres heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt.
11. Hangende bezwaar heeft verweerder, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling [4] (Besluit verruiming compensatieregeling), met dagtekening 16 februari 2021 een herziene compensatiebeschikking genomen, waarbij aan eiseres een nadere compensatie is toegekend van € 14.785. Dit besluit is op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht meegenomen in de bezwaarprocedure. In totaal is aan eiseres een bedrag van € 72.382 uitgekeerd.
12. In het Besluit verruiming compensatieregeling heeft de Staatssecretaris van Financiën bepaald dat de hardheidstegemoetkoming van artikel 49 van de Awir voortaan op dezelfde wijze wordt berekend als de compensatieregeling als bedoeld in artikel 49b van de Awir. Dit besluit werkt terug tot en met 26 januari 2021.
13. Op 16 september 2021 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. De BAC heeft op 17 november 2021 haar advies uitgebracht.
14. Bij beslissing op bezwaar zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.

Geschil15.In geschil is of eiseres recht heeft op aanvullende compensatie.

16. Eiseres stelt dat zij recht heeft op aanvullende compensatie en heeft in het beroepschrift aangevoerd dat zij voor het jaar 2010 niet volledig is gecompenseerd. Eiseres stelt verder dat zij niet begrijpt waarom de kinderopvangtoeslag over het jaar 2005 niet is teruggevorderd, terwijl de opvangsituatie niet anders was dan in de periode 2006 tot en met 2010. Eiseres vindt het voorts onduidelijk hoeveel er is verrekend en stelt dat verweerder de toegepaste verrekeningen inzichtelijk dient te maken. Daarnaast heeft verweerder volgens eiseres in de bezwaarfase verschillende fouten gemaakt en staan er slordigheden in het dossier van eiseres.
17. Verweerder stelt dat eiseres geen recht heeft op aanvullende compensatie, omdat zij voor alle jaren reeds de maximale compensatie heeft ontvangen. Het jaar 2005 is niet teruggevorderd, omdat eiseres in dat jaar gebruik heeft gemaakt van de diensten van een geregistreerde opvanglocatie. In het verweerschrift is uiteen gezet welke verrekeningen hebben plaatsgevonden en voor de gemaakte fouten en slordigheden in het dossier van eiseres heeft verweerder zijn excuses aangeboden. Voor zover eiseres bedoeld heeft een beroep te doen op schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, stelt verweerder dat hiervan geen sprake is.
Beoordeling van het geschil
18. De rechtbank overweegt omtrent de omvang van het beroep allereerst het volgende. In de onderhavige zaak gaat het uitsluitend om een beslissing op het bezwaar van eiseres tegen de hoogte van het door verweerder vastgestelde compensatiebedrag. Wat door eiseres is aangevoerd met betrekking tot het recht op kinderopvangtoeslag in de onderhavige jaren en de vraag of die toeslag destijds al dan niet terecht is teruggevorderd, ligt niet in deze procedure voor. De rechtbank kan en zal daarover daarom geen oordeel geven. Dit geldt eveneens voor de klachten van eiseres over de door verweerder toegepaste verrekeningen met andere inkomensafhankelijke regelingen en de inkomstenbelasting en voor het verzoek van eiseres om ontheffing van de geheimhoudingsplicht inzake een niet geslaagd mediationtraject met verweerder. De mogelijke beloftes die aan eiseres zijn gedaan in het kader van het mediationtraject en de omstandigheid dat het mediationtraject, al dan niet door toedoen van verweerder, niet tot een algehele afwikkeling van alle schadeposten van eiseres heeft geleid, zullen eveneens onbesproken blijven omdat zij niet van invloed kunnen zijn op de hoogte van het door verweerder vastgestelde compensatiebedrag. Om dezelfde reden gaat de rechtbank ook voorbij aan de door eiseres opgeworpen vragen omtrent het door verweerder aanmerken van haar zaak als “proefcase”.
19. Verweerder heeft de compensatieberekening uiteen gezet in bijlage 1 (de compensatieberekening) bij de herziene beschikking van 16 februari 2021. De rechtbank ziet geen aanleiding deze berekening voor onjuist te houden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres voor de onderhavige jaren de maximale compensatie heeft ontvangen als bedoeld in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en het Besluit verruiming compensatieregeling. De huidige herstelregelingen bieden voorts geen mogelijkheid voor een aanvullende compensatie, zodat voor het toekennen aan eiseres van een nadere compensatie geen grondslag bestaat.
20. Voor zover eiseres stelt dat zij voor het jaar 2010 niet volledig is gecompenseerd, vindt dit geen steun in de feiten. Verweerder heeft in beroep toegelicht dat aan eiseres voor het jaar 2010 op 5 december 2009 een voorschot kinderopvangtoeslag is toegekend van
€ 7.607. Bij beschikking van 7 mei 2010 is het volledige voorschotbedrag teruggevorderd. Nu uit de compensatieberekening blijkt dat aan eiseres voor het jaar 2010 een compensatiebedrag is toegekend van € 7.607, is de rechtbank van oordeel dat eiseres voor het jaar 2010 volledig is gecompenseerd. De omstandigheid dat destijds niet het gehele voorschotbedrag op de rekening van eiseres is uitbetaald, leidt niet tot een ander oordeel. Het voorschotbedrag van € 7.607 is immers per saldo aan eiseres ten goede gekomen door middel van verrekeningen, waardoor een deel van de op dat moment nog openstaande schulden van eiseres teniet zijn gegaan.
21. Eiseres heeft verder nog gesteld het onbegrijpelijk te vinden dat de kinderopvangtoeslag over het jaar 2005 niet en vanaf het jaar 2006 wel is teruggevorderd. Zoals hiervoor is overwogen, zal de rechtbank geen uitspraak doen over het al dan niet juist zijn van de vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag en de terugvordering daarvan. Ter voorlichting aan eiseres merkt de rechtbank op dat volgens de informatie van verweerder eiseres in het jaar 2005 gebruik heeft gemaakt van de diensten van een geregistreerde opvanglocatie, te weten kinderdagverblijf [naam kinderdagverblijf]. Vanaf het jaar 2006 heeft eiseres (onder andere) gebruik gemaakt van de diensten van de niet-geregistreerde aanbieder Kinderopvang [naam kinderopvang].
22. Uit het verhandelde ter zitting blijkt voorts dat eiseres in aanmerking wil komen voor compensatie van de met de kinderopvangtoeslagschuld verrekende zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de hypotheekrenteaftrek, omdat zij als gevolg van die verrekeningen schade heeft opgelopen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de bestaande herstelregelingen uitsluitend betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag en dat herstelregelgeving voor de andere inkomensafhankelijke regelingen en de inkomstenbelasting zal komen, maar dat er nog geen zicht is op welke termijn die regeling zal zijn gerealiseerd. Voor zover eiseres stelt dat verweerder vanwege haar persoonlijke situatie en vooruitlopend op de nog te realiseren regeling alsnog tot compensatie dient over te gaan, overweegt de rechtbank dat het niet mogelijk is om vooruitlopend op een nog te realiseren regeling compensatie te verlenen omdat nog niet bekend is wat deze precies gaat inhouden. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie van eiseres, heeft de rechtbank geen middel om verweerder te dwingen om op grond van een toekomstige regeling een besluit te nemen. Of en wanneer de betreffende regelgeving in werking treedt, is aan de regelgever en niet aan de bestuursrechter.
23. Wat eiseres overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De slordigheden in het dossier van eiseres verdienen geen schoonheidsprijs, maar leiden niet tot het oordeel dat het bestreden besluit daardoor geen stand kan houden.
24. Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
Proceskosten
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, voorzitter, en mr. A.D. van Riel en
mr. J.G.E. Gieskes, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)

Voetnoten

1.Stcrt. 2021, 2142.
2.Stcrt. 2020, 45904.
3.Staatsblad 2020, 227.
4.Stcrt. 2021, 14691.