ECLI:NL:RBDHA:2022:9865

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
SGR 20/7489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Wmo 2015 en medische noodzaak voor huishoudelijke hulp

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 september 2022, wordt de aanvraag van eiseres om verlenging van haar indicatie voor hulp in het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) behandeld. Eiseres, die lijdt aan de progressieve ziekte MS, had eerder een indicatie voor hulp in het huishouden, maar deze werd door het college van burgemeester en wethouders van Gouda afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij betwist dat er geen medische noodzaak is voor de gevraagde hulp. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van eiseres en dat de adviezen van de GGD-arts niet deugdelijke objectieve onderbouwing bieden voor het standpunt van het college. De rechtbank stelt het college in de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen door nader onderzoek te doen naar de belastbaarheid van eiseres voor huishoudelijk werk. De rechtbank bepaalt een termijn van twaalf weken voor het college om dit gebrek te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7489 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: B. de Jong)
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, het college

(gemachtigde: B. Holthuijsen).

Procesverloop

In het besluit van 7 januari 2020 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres om verlenging van haar indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van hulp in het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) afgewezen.
In het besluit van 6 november 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiseres lijdt aan de progressieve ziekte MS. Zij was tot september 2018 voor 20 uur per week werkzaam bij een witgoedwinkel. Vervolgens heeft eiseres zich vanuit de Werkloosheidswet ziekgemeld en is aan haar een Ziektewetuitkering toegekend. In het kader van re-integratie werkte eiseres 9 uur per week in de thuiszorg.
1.2.
Vanwege het aflopen van een eerdere indicatie voor hulp in het huishouden voor 180 minuten per week in de vorm van een pgb heeft eiseres zich op 16 oktober 2019 bij het college gemeld voor verlenging daarvan. Hangende het (medisch) onderzoek naar aanleiding van de melding van eiseres heeft het college in het besluit van 1 november 2019 de eerder toegekende indicatie voor hulp in het huishouden verlengd voor de periode van 4 november 2019 tot en met 5 januari 2020.
1.3.
Op 3 januari 2020 heeft een GGD-arts op verzoek van het college een medisch advies uitgebracht. De GGD-arts concludeert dat er geen medische noodzaak is voor hulp bij het huishouden. Volgens de GGD-arts is er sprake van een vastgestelde somatische stoornis, maar gelet op de activiteiten die eiseres normaal gesproken kan doen, wordt zij geacht de huishoudelijke taken te kunnen verrichten. Zij kan de huishoudelijke taken gedoseerd en op eigen tempo uitvoeren. Vanuit medisch oogpunt bezien zijn er volgens de GGD-arts geen aanwijzingen dat eiseres in het kader van een re-integratietraject richting arbeid overvraagd zou zijn en daardoor minder belastbaar voor de huishoudelijke taken thuis. Naar aanleiding van het medisch advies heeft het college het primaire besluit genomen.
1.4.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en daarbij een nietmedische rapportage Ziektewet van de verzekeringsarts van het UWV ingebracht. De GGDarts heeft in een aanvullend medisch advies van 23 juni 2020 geconcludeerd dat deze rapportage geen aanleiding geeft om het eerdere advies te herzien. In reactie hierop heeft eiseres een consultrapport van de bedrijfsarts van 3 juni 2020 ingebracht, waarin staat dat eiseres niet belastbaar is. In het aanvullend advies van 1 oktober 2020 komt de GGD-arts tot dezelfde conclusie als in het advies van 3 januari 2020 dat er geen medische noodzaak is voor hulp bij het huishouden.
1.5.
Op 23 april 2020 hebben partijen afgesproken de beslistermijn van het bezwaar met acht weken te verlengen. Op 20 juli 2020 heeft het college de beslistermijn met nog eens zes weken verdaagd. Op 26 augustus 2020 heeft eiseres het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Op 28 augustus 2020 heeft het college de beslistermijn wegens overmacht opgeschort tot 11 november 2020. Op 16 oktober 2020 heeft eiseres het college opnieuw in gebreke gesteld.
2. In het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit gehandhaafd. Het college verwijst daarbij naar het advies van de Bezwaarschriftencommissie Gouda.
Wat vinden partijen in beroep?
3.1.
Eiseres betwist dat er geen medische noodzaak bestaat voor huishoudelijke hulp op grond van de Wmo 2015. Volgens eiseres had het college niet van het GGD-advies van 3 januari 2020 mogen uitgaan, omdat dit rapport niet gebaseerd is op lichamelijk onderzoek en omdat het rapport niet compleet is. Er is namelijk geen informatie opgevraagd bij de cardioloog, de MS-verpleegkundige, de neuroloog en de maag-darm-lever-arts. Verder is de informatie van de revalidatiearts niet compleet. Eiseres heeft vanwege haar ziekte moeten stoppen met haar werk in de thuiszorg. Het is daarom onbegrijpelijk dat van haar wordt verlangd dat zij diezelfde huishoudelijke werkzaamheden thuis wel zou moeten kunnen verrichten. Verder stelt eiseres recht te hebben op de maximale dwangsom omdat het college niet tijdig op het bezwaar heeft beslist.
3.2.
Het college handhaaft het standpunt dat de medische adviezen van de GGD-arts zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Een lichamelijk onderzoek, dan wel contact opnemen met alle medische behandelaren, was niet noodzakelijk. Het is aan de GGD-arts om te bepalen welke informatie nodig is om tot een zorgvuldig advies te komen. Er was voldoende informatie voorhanden om een medisch advies uit te brengen. De lichamelijke klachten van eiseres zijn niet in geding. Wat betreft de dwangsom betoogt het college dat het bestreden besluit voor 11 november 2020, en daarmee tijdig, is genomen. Door de coronacrisis was sprake van een overmachtssituatie waardoor de advisering door de GGD vertraging heeft opgelopen.
Wat is het beoordelingskader?
4. Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015, vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en de af te wegen belangen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn rechtspraak uiteengezet op welke manier een dergelijk onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden. Uit deze rechtspraak blijkt onder meer dat:
 het college moet vaststellen wat de hulpvraag is;
 het college moet vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
 wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is;
 het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen;
 voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1.
De rechtbank merkt allereerst op dat zij (nog) geen oordeel kan geven over de vraag of het college al dan niet een dwangsom is verschuldigd wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van eiseres. Het college heeft tot op heden namelijk nog geen besluit als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb genomen. Eerst indien het college een dergelijk besluit neemt en dit door eiseres wordt betwist, heeft het beroep op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op dat besluit en kan de rechtbank daarover een oordeel geven.
5.2.
De door de bestuursrechter te beoordelen periode in geval van een aanvraag als hier aan de orde bestrijkt de periode vanaf de datum van de aanvraag tot de datum van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de te beoordelen periode in dit geval loopt van 16 oktober 2019 tot en met 6 november 2020.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het door het college verrichte onderzoek niet toereikend is geweest en daarom niet voldoet aan de onder 4 genoemde uitgangspunten. Daartoe is het volgende van belang. Eiseres heeft in bezwaar informatie van de verzekeringsarts van het UWV overgelegd. Hieruit volgt dat eiseres onder meer beperkt is ten aanzien van tillen, dragen, staan en lopen. Uit het advies van de bedrijfsarts blijkt vervolgens dat eiseres in het geheel niet belastbaar is en dat de prognose van de belastbaarheid niet goed is. Hoewel deze informatie betrekking heeft op de belastbaarheid van eiseres voor werk, zijn de daarin genoemde beperkingen ook relevant voor het antwoord op de vraag in hoeverre eiseres thuis (zwaar) huishoudelijk werk kan verrichten. De informatie van de verzekeringsarts had daarom voor de GGD-arts aanleiding moeten zijn om nader onderzoek te doen naar de belastbaarheid van eiseres voor huishoudelijk werk, bijvoorbeeld door zelf lichamelijk onderzoek te doen of door bij de behandelend sector medische informatie op te vragen. In het kader van het advies van 23 juni 2020 is dit nadere onderzoek niet gedaan. Ten behoeve van het advies van 1 oktober 2020 heeft de GGD-arts weliswaar informatie bij de revalidatiearts opgevraagd, maar uit het medisch advies blijkt niet dat in die informatie op de belastbaarheid van eiseres wordt ingegaan. Uit dit advies blijkt verder niet waarom niet bij meer behandelaars van eiseres dan de revalidatiearts informatie is opgevraagd, zoals bijvoorbeeld de huisarts, terwijl het college daar wel om had gevraagd.
5.4.
Nu dit nadere onderzoek ten tijde van het bestreden besluit niet heeft plaatsgevonden, ontbreekt een deugdelijke objectieve (medische) onderbouwing voor het standpunt van het college dat er geen medische noodzaak is voor hulp bij het huishouden. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel tot stand gekomen.
Hoe nu verder?
6. Zoals hiervoor is overwogen onder 5.4 is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel tot stand gekomen. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het college nader onderzoek doen naar de medische situatie van eiseres. Daartoe moet het college de GGD-arts om een aanvullend medisch advies vragen. De GGDarts dient daarbij zelf lichamelijk onderzoek te verrichten naar de belastbaarheid van eiseres voor huishoudelijk werk en/of nadere informatie opvragen bij de behandelend sector die daar inzicht in geeft. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent dat zij over het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
9. Zoals de rechtbank hiervoor onder 5.1 heeft overwogen, kan zij (nog) geen oordeel geven over het al dan niet verschuldigd zijn van een dwangsom door het college. Hoewel de rechtbank het college in het kader van deze procedure niet kan verplichten om hierover een besluit te nemen, hetgeen het college gelet op artikel 4:18 van de Awb ambtshalve al had moeten doen, verzoekt de rechtbank het college dit alsnog te doen. Het beroep heeft op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb dan van rechtswege mede betrekking op dat besluit indien en voor zover eiseres dat besluit betwist, zodat de rechtbank in de einduitspraak voor zover nodig alsnog een oordeel kan geven over dit geschilpunt tussen partijen.

Beslissing

De rechtbank:
 draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
 stelt het college in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.