ECLI:NL:RBDHA:2022:9861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
20/3019, 20/3020, 20/3021, 20/3388 en 20/3392
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mondelinge uitspraak in meerdere Wob-zaken en dwangsom niet-tijdig beslissen

Op 19 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in vijf zaken die betrekking hebben op verzoeken om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en een verzoek om een dwangsom wegens niet-tijdig beslissen. De rechtbank heeft de beroepen in de zaken SGR 20/3020, SGR 20/3021 en SGR 20/3388 gegrond verklaard, waarbij de bestreden besluiten zijn vernietigd en verweerder is opgedragen opnieuw op de bezwaren te beslissen. De beroepen SGR 20/3019 en SGR 20/3392 zijn ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken van eiseres om openbaarmaking van documenten zijn afgewezen of gedeeltelijk ingewilligd door verweerder, maar dat de motivering van deze besluiten niet voldoende was. Eiseres had documenten verzocht die verband hielden met de snoeiwerkzaamheden aan een boom op haar perceel en de wettelijke bevoegdheid van een juriste bij de gemeente Oegstgeest. De rechtbank oordeelde dat de weigering van openbaarmaking in sommige gevallen niet goed was gemotiveerd, wat leidde tot de vernietiging van de besluiten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen dwangsom verschuldigd was aan eiseres, omdat verweerder tijdig op het Wob-verzoek had beslist. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/3019, SGR 20/3020, SGR 20/3021, SGR 20/3388 en SGR 20/3392
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
19 september 2022 in de zaken tussen
[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
en
het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest(verweerder)
(gemachtigde: mr. S. Matters).
Zitting
De rechtbank heeft de behandeling van de beroepen op de zitting van 13 september 2021 geschorst in verband met mediation. Omdat de mediation niet is geslaagd, heeft de rechtbank de behandeling van de beroepen voortgezet.
De beroepen zijn op 19 september 2022 op een nadere zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder. Na afloop van de behandeling van de zaken op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.
Beslissing
De rechtbank
-verklaart de beroepen SGR 20/3020, SGR 20/3021 en SGR 20/3388 gegrond, vernietigt de bestreden besluiten waartegen deze beroepen zich richten en bepaalt dat verweerder opnieuw op de bezwaren dient te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep SGR 20/3019 en het beroep SGR 20/3392 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht € 178,- in elk van de vijf beroepen (totaal
€ 890,-) aan eiseres te vergoeden.
Inleiding
Eiseres heeft bij een drietal brieven van 12 juli 2019 en een brief van 24 september 2019 verweerder om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht.
De aanleiding voor deze Wob-verzoeken is dat op 20 december 2017 een boom en andere begroeiing in eigendom van eiseres, die boven een parkeerplaats en een fietspad bij het perceel van eiseres aan de [adres] [huisnummer] in [plaats] hingen, is gesnoeid in opdracht van verweerder en zonder instemming van eiseres.
Verweerder heeft de openbaarmaking van een aantal documenten volledig dan wel gedeeltelijk geweigerd. Hiertegen richten zich de beroepen SGR 20/3019, SGR 20/3020, SGR 20/3021 en SGR 20/3388.
Het beroep SGR 20/3392 richt zich tegen de weigering van verweerder om eiseres een dwangsom vanwege niet-tijdig beslissen te betalen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft met toestemming van eiseres, als bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kennis genomen van de door verweerder met een beroep op het eerste lid van dat artikel overgelegde stukken (hierna: de 8:29 Awb-stukken).

SGR 20/3020

Met het Wob-verzoek, waarop het beroep SGR 20/3020 ziet, heeft eiseres verzocht om openbaarmaking van documenten aangaande de functieomschrijving en bevoegdheden van mevrouw [B] , parttime juriste bij gemeente Oegstgeest.
Verweerder heeft dit Wob-verzoek afgewezen op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
Met een beroep op artikel 8:29 van de Awb heeft verweerder overgelegd:
- een detacheringsovereenkomst;
- functieomschrijving HR21.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat zonder nadere motivering de weigering van de openbaarmaking van deze documenten geen stand houdt. De functieomschrijving bevat in het geheel geen persoonsgegevens of andere gegevens die een verband met de persoon van de betreffende medewerker leggen. Voor de detacheringsovereenkomst is dit mogelijk anders, maar een detacheringsovereenkomst bevat meestal een aantal min of meer standaard-, niet tot een persoon te herleiden, teksten. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom de detacheringsovereenkomst in zijn geheel niet kan worden openbaargemaakt. Dit levert een motiveringsgebrek op.

SGR 20/3021

Met het Wob-verzoek, waarop het beroep SGR 20/3021 ziet, heeft eiseres verzocht om openbaarmaking van documenten aangaande de communicatie – vastgelegd in brieven, e-mails, gespreksverslagen, beleidsnota’s, (klachten)meldingen, proces-verbalen, telefoonrapporten, SMS en Whatsapp’s – met betrekking tot het vergaren/opvragen van documenten door of in opdracht van de heer [A] , handhavingsjurist, bij betrokken afdelingen van de gemeente Oegstgeest, alsook Servicepunt 71, ten behoeve van twee Wob-verzoeken van eiseres, e.e.a. vanaf 12 juli 2019.
Verweerder heeft dit Wob-verzoek gedeeltelijk ingewilligd en een aantal documenten gedeeltelijk openbaargemaakt, met toepassing van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob en artikel 11 van de Wob.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het kader van artikel 8:29 van de Awb veel meer stukken heeft overgelegd dan de stukken die verweerder geanonimiseerd (in het dossier dat de rechtbank heeft met zwartgelakte passages) aan eisers heeft verstrekt. Verweerder heeft bij de 8:29 Awb-stukken aan de rechtbank geen inventarislijst overgelegd en heeft per deel (zwartgelakte passage) niet gespecificeerd welke weigeringsgronden zijn toegepast. Hierdoor is niet direct duidelijk welke stukken geanonimiseerd zijn verstrekt en welke helemaal niet, en welk deel tekst op basis van welke weigeringsgrond(en) is geanonimiseerd. Daarbij komt dat tussen de 8:29 Awb-stukken ook vrij standaard en makkelijk te anonimiseren mail zit, waardoor niet valt in te zien dat openbaarmaking van deze mail in zijn geheel is geweigerd.
Gezien het voorgaande is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.

SGR 20/3388

Met het Wob-verzoek, waarop het beroep SGR 20/3388 betrekking heeft, heeft eiseres verzocht om openbaarmaking van documenten uit de periode 1 september 2017 tot 12 juli 2019, die zien op:
- begroeiing van het perceel [adres] [huisnummer] ( [plaats] ) en belendende openbare ruimte en particulieren percelen;
- gedragingen en/of overlast en/of overtredingen van de APV door bewoners van [adres] [huisnummer] .
Verweerder heeft bij besluit van 20 december 2019 vastgesteld dat er 66 documenten onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen en heeft deze documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt, met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, en g, van de Wob en artikel 11, eerste lid, van de Wob.
Bij aanvullend besluit van 3 januari 2020 heeft verweerder nog een aantal documenten gedeeltelijk openbaargemaakt met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verweerder 8:29 Awb-stukken heeft overgelegd met een inventarislijst voor 66 documenten en dat dit veel meer stukken zijn dan de stukken die verweerder (in het dossier dat de rechtbank heeft met zwartgelakte passages) aan eiseres heeft verstrekt bij het besluit van 20 december 2019. Onduidelijk is of tussen de 8:29 Awb-stukken ook stukken zitten die bij het aanvullende besluit van 3 januari 2020 gedeeltelijk openbaargemaakt zijn.
De 8:29 Awb-stukken zijn niet genummerd, waardoor het ook niet duidelijk is met welk nummer van de inventarislijst een 8:29 Awb-stuk correspondeert. Hierdoor is niet direct duidelijk welke stukken geanonimiseerd zijn verstrekt en welke helemaal niet. Verder is ten aanzien van de documenten waarvoor meer dan een weigeringsgrond van toepassing is, niet duidelijk welk deel op basis van welke weigeringsgrond is geanonimiseerd. Daarbij komt dat tussen de 8:29 Awb-stukken ook stukken en passages zitten die makkelijk te anonimiseren zijn.
Gezien het voorgaande is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.
Conclusie en gevolgen SGR 20/3020, SGR 20/3021 en SGR 20/3388
De beroepen zijn gegrond. Door de aard en omvang van het gebrek ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal in de zaken SGR 20/3020, SGR 20/3021 en SGR 20/3388 opnieuw op de bezwaren moeten beslissen en daarbij voor elk van de niet openbaargemaakte stukken of zwartgelakt deel duidelijk moeten aangeven welke stukken of welke delen van de stukken niet openbaar gemaakt mogen worden en op basis van welke weigeringsgrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Wel dient verweerder het griffierecht aan eiseres te vergoeden omdat verweerder hangende beroep een gewijzigd besluit op bezwaar als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb heeft genomen.

SGR 20/3019

Met het Wob-verzoek, waarop het beroep SGR 20/3019 ziet, heeft eiseres verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot “de wettelijke bevoegdheid van mevrouw [B] , parttime juriste bij de gemeente Oegstgeest, tot uitvoerende managementstaken op persoonlijke titel inzake Beheer Openbare Ruimte en Onderhoud. Zoals bijvoorbeeld opdracht tot het grootschalig kappen/snoeien/in bezit nemen van particuliere begroeiing.”
Verweerder heeft documenten aangaande de snoeiwerkzaamheden gedeeltelijk openbaargemaakt, met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob en artikel 11, eerste lid, van de Wob.
Documenten aangaande de wettelijke bevoegdheid van de betrokken medewerker heeft verweerder met een beroep op artikel 8:29 Awb overgelegd in de zaak SGR 20/3020. Deze documenten zijn door de rechtbank betrokken bij de beoordeling van dat beroep.
De rechtbank stelt vast dat in de 8:29 Awb-stukken niet per zwartgelakte passage is aangegeven welke van die twee weigeringsgronden van toepassing is. Uit de niet-geanonimiseerde tekst is voor de rechtbank evenwel voldoende duidelijk met de toepassing van welke weigeringsgrond openbaarmaking van het betreffende deel is geweigerd. Gelet op het soort en de inhoud van de niet-openbaargemaakte informatie, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob en artikel 11, eerste lid, van de Wob aan de openbaarmaking van de betreffende passages in de weg staat.
Conclusie en gevolgen SGR 20/3019
Het niet volledig verstrekken van de correspondentie met betrekking tot de snoeiwerkzaamheden is dan ook terecht. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Wel dient verweerder het griffierecht aan eiseres te vergoeden omdat verweerder hangende beroep een gewijzigd besluit op bezwaar als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb heeft genomen.

SGR 20/3392

Eiseres heeft op 12 juli 2019 een Wob-verzoek ingediend. Tegen het uitblijven van een besluit op dat verzoek heeft eiseres beroep ingesteld. Bij uitspraak van 13 december 2019 (SGR 19/6686) heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard en bepaald dat verweerder op straffe van een dwangsom, binnen twee weken alsnog een besluit op het Wob-verzoek dient te nemen. Verweerder heeft bij besluit van 20 december 2019 het Wob-verzoek gedeeltelijk ingewilligd. Verweerder heeft dat besluit aangevuld bij besluit van 3 januari 2020.
Eiseres heeft verweerder verzocht om haar een dwangsom wegens niet tijdig beslissen te voldoen. Verweerder weigert dit te doen omdat hij vindt dat hij binnen de gestelde termijn op het Wob-verzoek heeft beslist.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder een besluit op het Wob-verzoek moest nemen, tot en met 27 december 2019 liep. Verweerder heeft binnen deze termijn met het besluit van 20 december 2019 een besluit op het Wob-verzoek genomen. Het feit dat eiseres bij het besluit van 20 december 2019 niet alle gevraagde documenten heeft ontvangen en verweerder dat besluit heeft aangevuld bij besluit van 3 januari 2020 betekent niet dat met het besluit van 20 december 2019 niet is besloten op het Wob-verzoek. De beoordeling of een besluit is genomen, staat los van de beoordeling van de juistheid van het genomen besluit.
Conclusie en gevolgen SGR 20/3392
Van niet tijdig beslissen, is geen sprake. Verweerder heeft dan ook geen dwangsom verbeurd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Wel dient verweerder het griffierecht aan eiseres te vergoeden omdat verweerder hangende beroep een gewijzigd besluit op bezwaar als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb heeft genomen.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2022 door
mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.