In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan over het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 22 november 2022, maar de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Reclassering, heeft verzocht om opheffing. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de stiefvader en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over [minderjarige] voldoende zijn verminderd. [minderjarige] heeft zijn behandeling bij GGZ Rivierduinen afgerond, zijn medicatie is goed afgesteld en zijn ontwikkeling op school is positief. De moeder en de stiefvader hebben samen gezorgd voor een goede ontwikkeling van [minderjarige], en de hulpverlening kan voortgezet worden in een vrijwillig kader. De kinderrechter concludeert dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, niet meer aanwezig zijn.
Daarom heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op te heffen. Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. M.H. Rochat, kinderrechter, in tegenwoordigheid van L.T. Verlinde als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 5 september 2022. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.