ECLI:NL:RBDHA:2022:9777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
20/6829
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering en geschiktheid van geduide functies na bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WIA-uitkering had aangevraagd, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had zijn aanvraag voor een WIA-uitkering, met ingang van 12 november 2018, afgewezen gekregen. Het primaire besluit van 24 oktober 2019 werd door de rechtbank beoordeeld, evenals het bestreden besluit van 11 september 2020, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 mei 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die voorheen als assistent welzijn werkte, zich volledig arbeidsongeschikt achtte vanwege zowel psychische als lichamelijke klachten. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende objectieve medische informatie had aangeleverd om de medische beoordeling van de verzekeringsartsen te betwisten. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was, omdat er geen rapport van een arbeidsdeskundige b&b aan ten grondslag lag.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser en het griffierecht vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het Uwv en de rol van medische rapporten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6829

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. O. Arslan),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.C. Puister).

Procesverloop

In het besluit van 24 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 12 november 2018 afgewezen.
In het besluit van 11 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft desgevraagd een arbeidsdeskundig rapport ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2022 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was laatstelijk werkzaam als assistent welzijn voor gemiddeld 31,95 uur per week. Op 20 augustus 2019 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd om per 12 november 2018 een WIA-uitkering aan eiser toe te kennen omdat hij meer dan 65% kan verdienen dan het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser is minder dan 35% arbeidsongeschikt. Dit standpunt is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b), de opmerkingen van de arbeidsdeskundige b&b in het Plan van Aanpak van 23 januari 2020 en de motivering van de primaire arbeidsdeskundige met betrekking tot de CBBS-signaleringen.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert - kort en zakelijk weergegeven – het volgende aan. Eiser heeft zowel psychische als lichamelijke klachten. Als gevolg van de beperkingen die voortvloeien uit deze klachten, acht eiser zich volledig arbeidsongeschikt. Eiser stelt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er een grondig onderzoek moet komen naar zijn arbeidsongeschiktheid. Tot slot stelt eiser dat de geduide functies niet geschikt zijn.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het is vaste rechtspraak dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2.
Eiser is door de primaire verzekeringsarts op het spreekuur van 11 september 2019 lichamelijk en psychisch onderzocht. Daarnaast heeft de primaire verzekeringsarts dossierstudie verricht. Van dit onderzoek is op 11 september 2019 een rapport uitgebracht. De klachten van eiser zijn met name rugpijn en tinnitus. Bij lichamelijk onderzoek worden min of meer dezelfde bevindingen gedaan. Er worden geen aanwijzingen gevonden voor radiculaire prikkeling. In tegenstelling tot voorheen loopt eiser nu niet met een stok en zit hij niet deels op zijn linkerbil. Op basis hiervan is eiser belastbaar te achten. Wel zijn er enkele beperkingen waar rekening mee gehouden dient te worden. Voor cardiaal lijden zijn geen aanwijzingen gevonden. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in twee Functionele Mogelijkhedenlijsten (FML), een van 11 september 2019, geldig vanaf die datum, en een van 8 oktober 2019, geldig vanaf 12 november 2018.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 31 augustus 2020 een rapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op dossieronderzoek, op de brief van de cardioloog van 19 februari 2020 en op verzekeringsgeneeskundig onderzoek tijdens het spreekuur van 31 augustus 2020. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om af te wijken van het medisch oordeel. Het rapport van de primaire verzekeringsarts getuigt van voldoende uitgebreid en zorgvuldig uitgevoerd onderzoek. Er is een op de klachten gericht lichamelijk onderzoek verricht en er is een oordeel gevormd over de psychische status van eiser. Er was informatie van de neuroloog en de KNO-arts, waarbij aangetekend moet worden dat er ten tijde van het primaire onderzoek al enige tijd geen actieve behandeling meer plaatsvond. De verwijzing naar de cardioloog heeft geen nadere pathologie aan het licht gebracht. Op grond van haar bevindingen heeft de primaire verzekeringsarts kunnen concluderen dat eiser beperkingen heeft, maar nog wel lichtere vormen van arbeid kan verrichten. Daarbij dient de met name de rug specifiek ontzien te worden. De verzekeringsarts b&b stelt bij eigen onderzoek vast dat eiser weliswaar beperkende klachten heeft, maar anderzijds ziet de verzekeringsarts b&b ook een vrij fit ogende man met een belastbaarheid die redelijk in de buurt komt van de gemiddelde 62-jarige man. Er is geen aanleiding om eiser meer beperkt te achten, mede ook omdat de rugklachten gaandeweg vooral een aspecifiek karakter hebben gekregen en wortelprikkeling al enige tijd niet meer op de voorgrond staat.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Beide verzekeringsartsen hebben eiser verzekeringsgeneeskundig onderzocht. Ook hebben beide verzekeringsartsen dossieronderzoek verricht. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiser in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling.
5.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. Er zijn diverse beperkingen voor eisers klachten in de FML opgenomen. Het lag op de weg van eiser om met objectieve medische informatie te komen op basis waarvan twijfel had kunnen ontstaan over de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Dergelijke informatie heeft eiser in beroep niet in het geding gebracht. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank onderschrijft dan ook de medische grondslag van het bestreden besluit.
6.1.
De primaire arbeidsdeskundige heeft voor eiser de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130), wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) geduid. Eiser zou met deze functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kunnen verdienen, namelijk 87,35%. De primaire arbeidsdeskundige heeft op 22 oktober 2019 overleg gevoerd met de verzekeringsarts.
6.2.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de primaire arbeidsdeskundige op verzoek van de afdeling bezwaar en beroep in een nader stuk de geduide functies voorzien van uitgebreide motiveringen.
6.3.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, stelt de rechtbank vast dat eiser in zowel de bezwaarfase als de beroepsfase arbeidskundige gronden naar voren heeft gebracht. Aan het bestreden besluit ligt echter geen rapport van een arbeidsdeskundige b&b ten grondslag. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is en onvoldoende gemotiveerd. Dit betekent dat het beroep gegrond is. Verweerder heeft het gebrek in de beroepsfase hersteld en alsnog een rapport van de arbeidsdeskundige b&b overgelegd van 18 januari 2022. De rechtbank zal aan de hand van het door verweerder alsnog aangeleverde rapport beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven.
6.4.
De arbeidsdeskundige b&b heeft in het rapport van 18 januari 2022 de geduide functies heroverwogen en geconcludeerd dat deze geschikt zijn voor eiser. De functies worden beschouwd als ‘fysiek licht productiewerk’ en gaan de belastbaarheid van eiser niet te boven. Volgens de arbeidsdeskundige b&b is eiser uitgegaan van meer en zwaardere beperkingen dan door de verzekeringsarts b&b zijn gesteld, dan wel van een zwaardere functiebelasting dan in CBBS vastgelegd. De arbeidsdeskundige b&b heeft in het rapport voorts vermeld dat de aanvullende motiveringen van de primaire arbeidsdeskundige tijdens de bezwaarfase foutief zijn voorzien van een datum voor de datum van het primaire besluit. Verweerder heeft ter zitting nog toegevoegd dat sommige gronden die ten aanzien de functies zijn aangevoerd, bijvoorbeeld ten aanzien van het reiken, in feite medische gronden zijn. Verder is een overschrijding van de normaalwaarde toegestaan, tenzij is aangegeven dat dit het maximum is.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiser. Hoewel de arbeidsdeskundige b&b summier is geweest in de motivering waarom de geduide functies voor eiser geschikt zijn, heeft hij kennis genomen van de (uitgebreide) motivering door de primaire arbeidsdeskundige en deze onderschreven. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk dat de arbeidsdeskundige b&b hier bovenop nogmaals een uitgebreide motivering ten aanzien van dezelfde functies geeft. Uitgaande van de juistheid van de FML en gezien de motivering van de CBBS-signaleringen ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor deze geduide functies. De arbeidsdeskundige gronden slagen niet.
7. Gelet op het in 6.3 geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu verweerder in de beroepsfase het gebrek heeft hersteld en de rechtbank het arbeidsdeskundig oordeel volgt, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.