ECLI:NL:RBDHA:2022:9777
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing WIA-uitkering en geschiktheid van geduide functies na bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WIA-uitkering had aangevraagd, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had zijn aanvraag voor een WIA-uitkering, met ingang van 12 november 2018, afgewezen gekregen. Het primaire besluit van 24 oktober 2019 werd door de rechtbank beoordeeld, evenals het bestreden besluit van 11 september 2020, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 mei 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die voorheen als assistent welzijn werkte, zich volledig arbeidsongeschikt achtte vanwege zowel psychische als lichamelijke klachten. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende objectieve medische informatie had aangeleverd om de medische beoordeling van de verzekeringsartsen te betwisten. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was, omdat er geen rapport van een arbeidsdeskundige b&b aan ten grondslag lag.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser en het griffierecht vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het Uwv en de rol van medische rapporten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.