ECLI:NL:RBDHA:2022:9776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
21/2212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak over kinderbijslag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Eiseres had op 15 maart 2021 een beroepschrift ingediend tegen een besluit van de Svb van 5 februari 2021. Tijdens de zitting op 23 mei 2022, die via een beeldverbinding plaatsvond, heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de Svb ook een gemachtigde had. Op 2 juni 2022 trok de Svb het bestreden besluit in en nam een nieuw besluit aan, waarbij eiseres kinderbijslag werd toegekend per het eerste kwartaal van 2021.

Eiseres trok vervolgens op 13 juni 2022 haar beroep in en verzocht de rechtbank om de Svb te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat, gezien het feit dat de Svb geheel aan eiseres tegemoet was gekomen, de Svb op verzoek van eiseres in de kosten moest worden veroordeeld. De rechtbank stelde de kosten die eiseres had gemaakt voor de behandeling van het beroep vast op € 1.518,-, inclusief het griffierecht van € 49,-. De rechtbank heeft de Svb veroordeeld in deze kosten, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2212

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: W. van den Berg).

Procesverloop

De rechtbank heeft op 15 maart 2021 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 5 februari 2021 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft met behulp van een beeldverbinding plaatsgevonden op 23 mei 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Verweerder heeft het bestreden besluit op 2 juni 2022 ingetrokken en een nieuw besluit genomen.
Op 13 juni 2022 heeft eiseres het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Van verweerder is daarop een reactie ontvangen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.
2. In dit geval is niet in geschil dat verweerder met het besluit van 2 juni 2022 geheel aan eiseres is tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb door alsnog per het eerste kwartaal van 2021 kinderbijslag aan eiseres toe te kennen. Verweerder heeft zich niet verzet tegen de gevraagde proceskostenveroordeling.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komt de door een derde beroepsmatig verleende bijstand voor vergoeding in aanmerking. In dit geval worden de kosten die daarvoor door eiseres zijn gemaakt vastgesteld op € 1.518.- (één punt voor het indienen van een beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 759,- per punt en een wegingsfactor 1).
4. De rechtbank wijst erop dat het in deze zaak betaalde griffierecht van € 49,- op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb tevens door verweerder aan eiseres moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.