ECLI:NL:RBDHA:2022:9766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
NL22.1011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en rechtmatig verblijf van een Letse vreemdeling in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Letse vreemdeling. Eiser, die van Letse nationaliteit is, heeft tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, dat op 19 januari 2022 is genomen, houdt in dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en dat hij binnen 28 dagen Nederland moet verlaten. Eiser heeft eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 16 juni 2021, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard op 13 oktober 2021. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 31 januari 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, gezien zijn eerdere onttrekking aan de vreemdelingenwetgeving. Eiser betwist de gronden voor de bewaring, maar de rechtbank oordeelt dat hij op de hoogte had kunnen zijn van het besluit op bezwaar. De rechtbank wijst erop dat de verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie niet opgaat, omdat dit arrest niet inhoudt dat vreemdelingenbewaring voor EU-burgers in het geheel niet mogelijk is. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is en dat er geen aanleiding is om een lichter middel toe te passen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1011
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Erik), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2021 heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en binnen 28 dagen Nederland moet verlaten. Dit besluit is op 24 juni 2021 aan hem uitgereikt. Het hiertegen door eiser ingestelde bezwaar is bij besluit van 13 oktober 2021 ongegrond verklaard. Dit besluit staat in rechte vast.
Bij besluit van 19 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Mw. V. Vinarskaja. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Letse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2000] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser betwist alle gronden, met uitzondering van de lichte grond 4d. Ten aanzien van de zware gronden 3b en 3c voert eiser aan dat hij op 8 juli 2021 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 16 juni 2021 en dat hij daarna geen informatie meer heeft ontvangen. Hij was niet op de hoogte van de beslissing op bezwaar van 13 oktober 2021 en was daarom in de veronderstelling dat hij rechtmatig verblijf had, in afwachting van zijn beslissing op bezwaar.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Op 8 juli 2021, toen het bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2021 werd ingediend, had eiser een gemachtigde. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op 13 oktober 2021 het besluit op bezwaar aan de toenmalige gemachtigde van eiser is toegestuurd. De rechtbank oordeelt dat eiser op de hoogte had kunnen en moeten zijn van het besluit van 13 oktober 2021. Wat eiser aanvoert ter betwisting van de zware gronden kan daarom niet slagen. Gelet hierop zijn de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze zware gronden kunnen de maatregel van bewaring zelfstandig dragen en staven ook dat er ten aanzien van eiser een risico bestaat op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel van bewaring behoeven geen bespreking meer.
Vrije termijn
5. Eiser stelt zich op standpunt dat zijn recht op het recht van vrij verkeer en verblijf in de weg staat aan zijn vreemdelingenbewaring. Eiser verwijst in dit kader naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 2021.1
6. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in dit kader terecht gewezen op het feit dat eiser niet heeft voldaan aan zijn vertrekplicht na de beslissing op bezwaar van 13 oktober 2021. De verwijzing naar de uitspraak van het HvJEU van 22 juni 2021 gaat niet op. De uitspraak van het HvJEU houdt – kort gezegd – in dat aan EU-burgers geen maatregel van bewaring van maximaal 8 maanden mag worden opgelegd. Het HvJEU heeft niet geoordeeld dat de bewaring van Unieburgers in het geheel niet mogelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat een meldplicht meer op zijn plek was geweest, omdat hij een Unieburger is. Hij verwijst ook in dit kader naar de uitspraak van het HvJEU van 22 juni 2021. Verder voert eiser aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet is gekozen voor een lichter middel. Verweerder verwijst voor de motivering van het lichter middel naar de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, welke gronden volgens eiser de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Daarnaast heeft eiser gesteld dat hij vanaf het begin af aan zijn medewerking verleend; hij heeft alleen gevraagd
1. C-718/19, ECLI:EU:C:2021:505.
om tijd om zijn spullen te verzamelen. Dit is dan ook de enige reden dat hij niet heeft meegewerkt aan de PCR-test. Als aan hem een meldplicht was opgelegd, dan had hij zelf zijn spullen kunnen verzamelen en dan was hij zelfstandig vertrokken. Daarnaast is hem geen mogelijkheid geboden om te voldoen aan de verwijderingsbeslissing.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Ondanks dat eiser een Unieburger is, had verweerder aanleiding om eiser in bewaring te stellen omdat vast staat dat hij zich eerder aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken en omdat hij niet heeft voldaan aan zijn vertrekplicht. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring ter motivering van het afzien van het lichter middel verwezen naar de gronden, waar het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen uit volgt. Daarnaast is verweerder ook gemotiveerd ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van eiser. Verweerder heeft meegenomen dat eiser stelt dat hij en zijn familie door de Letse maffia worden gezocht. Dit heeft eiser echter niet met stukken onderbouwd en hij wilde hier verder niks over loslaten. Daarnaast heeft eiser zelf geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht waarom een lichter middel zou moeten worden toegepast. Dat hem geen mogelijkheid is geboden om te voldoen aan de verwijderingsbeslissing, volgt de rechtbank niet. Eiser had op de hoogte kunnen en moeten zijn van het feit dat hij geen rechtmatig verblijf heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom is afgezien van de toepassing van een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
07 februari 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.