ECLI:NL:RBDHA:2022:9737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
NL21.10961 en NL21.10962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Colombiaanse partners wegens ongeloofwaardigheid van asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2022 uitspraak gedaan in de asielprocedures van twee Colombiaanse partners, eiser en eiseres, die asiel aanvroegen in Nederland. De aanvragen werden afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de asielrelaas van de eisers ongeloofwaardig achtte. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers op 28 juli 2022 behandeld, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigden. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiser over zijn werkzaamheden als gemeenschapsleider en de problemen met de guerrillagroep ELN inconsistent en tegenstrijdig waren. Eiser had verklaard dat hij als gemeenschapsleider werkte en bedreigd werd door de ELN, maar zijn verklaringen varieerden over de tijdlijn en de aard van de bedreigingen. De rechtbank oordeelde dat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser afbreuk deden aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvragen ongegrond waren en dat er geen reden was om aan te nemen dat eisers in Colombia een reëel risico op vervolging liepen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de aanvragen af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.10961 en NL21.10962

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser ], eiser,

V-nummer: [nummer 1],
[naam eiseres], eiseres,
V-nummer: [nummer 2]
hierna tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. O. Bousmaha).

Procesverloop

Bij besluiten van 22 juni 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd (asielaanvragen) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 juli 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser]. Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres]. Zij hebben beiden de Colombiaanse nationaliteit en zijn partners.
2. Op 30 november 2018 hebben eisers asielaanvragen ingediend. Eisers hebben – samengevat weergegeven – het volgende aan hun aanvragen ten grondslag gelegd. Eiser werkte als gemeenschapsleider in het dorp Boca de Satinga (hierna: het dorp). In die functie hielp hij kwetsbaren door middel van het lesgeven in dansen en bouwen/metselen. Op 31 maart 2016 is eiser in zijn been geschoten door de Ejérato Liberación Nacional (vertaald: Nationaal Bevrijdingsleger, hierna: ELN), omdat de ELN dacht dat hij met de politie samenwerkte. In april 2016 is hij door de ELN gevraagd om voor hen te komen werken, wat hij heeft geweigerd. Vanaf dat moment werd hij door de ELN in de gaten gehouden. Op 3 september 2017 heeft de ELN het gehele dorp omsingeld en drie collega’s van eiser voor eisers ogen doodgeschoten. Eiser zelf heeft een wapen tegen zijn hoofd gekregen en van de ELN te horen gekregen dat hij het dorp binnen 24 uur moest verlaten en anders ook vermoord zou worden. Eiser heeft daarop het dorp verlaten. Op 10 september 2017 is eiser weer teruggegaan naar het dorp, omdat hem verteld was dat de ELN weg was. Toen hij aankwam, bleek er een confrontatie gaande te zijn tussen de politie en de ELN. Van een buurman heeft hij vernomen dat hij door de ELN was gezien en werd gezocht. Hij heeft toen het dorp weer verlaten en is naar Cali gevlucht. Vanaf dat moment tot aan het moment van zijn vertrek uit Colombia in november 2018 heeft hij ondergedoken gezeten. Bij terugkeer naar Colombia vrezen eisers door de ELN te zullen worden vermoord.
De bestreden besluiten
3.1.
Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- werkzaamheden als gemeenschapsleider;
- problemen met ELN.
3.2.
Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiseres de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen partner (eiser) met ELN.
3.3.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig geacht. Verweerder heeft echter niet geloofwaardig geacht dat eiser werkte als gemeenschapsleider en dat hij problemen heeft (gehad) met de ELN. Daarom komen eisers volgens verweerder niet in aanmerking voor asielverlening. Verweerder heeft de asielaanvragen daarom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Beoordeling
Werkzaamheden als gemeenschapsleider (element 2 van eisers asielrelaas)
4. Eisers betogen – samengevat weergegeven – dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser werkte als gemeenschapsleider.
4.1.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser tijdens het aanvullend gehoor over de begindatum van zijn werkzaamheden als gemeenschapsleider in Boca de Satinga tegenstrijdig zijn met zijn eerdere verklaring daarover tijdens het eerste gehoor en met wat hij hierover in zijn zienswijze (en in zijn beroepschrift en ter zitting) heeft gesteld alsmede met de verklaring van eiseres hierover tijdens haar asielprocedure. In dit verband stelt de rechtbank vast dat eiser tijdens zijn eerste gehoor (pagina 11 van het rapport eerste gehoor van eiser) en in zijn zienswijze (en beroepschrift) heeft verklaard dat zijn werkzaamheden als gemeenschapsleider in het dorp zijn aangevangen in 2013 en dat ook eiseres heeft verklaard dat eiser met zijn werkzaamheden is begonnen in 2013 (pagina 8 van het rapport nader gehoor van eiseres). Tijdens zijn aanvullend gehoor heeft eiser echter bij herhaling verklaard dat hij in 2016 is begonnen met werken als gemeenschapsleider (pagina’s 4, 6 en 8 van het rapport aanvullend gehoor), waarbij hij overigens ook wisselend heeft verklaard over de maand – maart of mei 2016 – waarin hij met die werkzaamheden is begonnen. De stelling van eiser dat hij tijdens het aanvullend gehoor heeft bedoeld te verklaren dat in 2016 de bedreigingen in verband met zijn werkzaamheden zijn begonnen en niet dat zijn werkzaamheden zelf in 2016 zijn begonnen, heeft verweerder niet hoeven volgen. Eiser heeft namelijk tijdens het aanvullend gehoor herhaaldelijk en ondubbelzinnig, zowel spontaan als in reactie op heldere vragen van verweerder hierover, verklaard dat hij in 2016 is begonnen met zijn werkzaamheden en heeft ook verklaard dat hij één maand nadat hij was begonnen met werken als gemeenschapsleider, namelijk in april 2016, voor het eerst is benaderd door de ELN (pagina 6 van het rapport aanvullend gehoor). Eiser heeft deze verklaringen bij de correcties en aanvullingen ook niet gecorrigeerd. Nu het gaat om zeer basale informatie, waarover eiser zonder meer eenduidig moet kunnen verklaren, en eiser tijdens het aanvullend gehoor meermalen de gelegenheid heeft gekregen hierover te verklaren, heeft verweerder de tegenstrijdigheden over de begindatum van eisers werkzaamheden in eisers eigen verklaringen en tussen eisers verklaringen en die van eiseres, ook zonder eiser hiermee (tijdens het aanvullend gehoor) te confronteren, aan eiser kunnen tegenwerpen. Verweerder stelt niet ten onrechte dat deze tegenstrijdigheden afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van dit (tweede) element van zijn asielrelaas.
4.2.
Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen aangaande de vraag waarom hij door zijn werkzaamheden als gemeenschapsleider in de negatieve belangstelling van de ELN is komen te staan, niet eenduidig en kernachtig zijn. Tijdens het nader gehoor heeft eiser in eerste instantie uit zichzelf verklaard dat hij kinderen, pubers, jonge vrouwen en jongen mannen die problemen hadden hielp door aan hen dansles en les in bouwen te geven in ‘de casa comunal’ (pagina 4 van het rapport nader gehoor) en verderop tijdens het nader gehoor, na vragen van verweerder hierover, heeft eiser hieraan toegevoegd dat hij op deze manier voorkwam dat deze mensen in handen van de ELN kwamen/bleven (pagina’s 5 en 8 van het rapport nader gehoor). Richting het einde van het nader gehoor heeft eiser echter, in reactie op de mededeling van de hoormedewerker van verweerder dat hij/zij nog steeds onduidelijk vindt waarom de ELN specifiek eiser zoekt, verklaard dat hij als gemeenschapsleider mensen uit handen van de ELN probeerde te houden en daartoe naar de ELN ging en vroeg waarom zij onschuldige en kwetsbare mensen betrekken bij hun strijd, hetgeen hem niet in dank werd afgenomen (pagina 11 van het rapport nader gehoor). Het aanvullend gehoor kent een zelfde soort verloop. In eerste instantie heeft hij verteld dat het zijn werk was om jongens te stimuleren van de drugs of de ELN weg te krijgen, hetgeen hij deed door hen te leren dansen (pagina 4 van het aanvullend gehoor). Halverwege het gehoor heeft eiser echter verklaard dat hij als gemeenschapsleider de taak had ervoor te zorgen dat de ELN het dorp niet binnenkwam en dat hij de mensen diende te informeren als de ELN in de buurt was. De werkzaamheden waarover hij verderop tijdens de beide gehoren, in reactie op vragen van verweerder, heeft verklaard verschillen qua aard maar ook qua veiligheid van de werkzaamheden als dans- en bouwleraar in ‘de casa comunal’, waarover hij telkens aan het begin van beide gehoren (en tijdens het eerste gehoor) heeft verklaard. Verweerder stelt niet ten onrechte dat mag worden verwacht dat eiser over zijn werkzaamheden en vooral over de werkzaamheden die hem in de negatieve belangstelling van de ELN hebben gebracht eenduidig en min of meer direct kan verklaren en dat de omstandigheid dat hij dit in twee gehoren niet heeft gedaan verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van dit (tweede) element van zijn asielrelaas. Dit laatste geldt overigens ook, zoals verweerder niet ten onrechte heeft opgemerkt in zijn verweerschrift, voor de wisselende verklaringen die eiser heeft gegeven over zijn werkdagen (vergelijk zijn verklaringen op pagina 5 van het rapport eerste gehoor, pagina 9 van het rapport nader gehoor en pagina 5 van het rapport aanvullend gehoor).
4.3.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel van verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser werkzaamheden als gemeenschapsleider heeft verricht. De zich in het dossier bevindende kopie van het ‘groene pasje’ – waarop overigens geen data staan – leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan aan dit pasje, zonder vaststelling dat het echt is, niet de betekenis worden gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien. Het pasje kon destijds en kan nu niet meer op echtheid worden onderzocht, nu eiser slechts een kopie hiervan had meegebracht naar het eerste gehoor (zie pagina 4, vierde alinea van beneden, van het rapport eerste gehoor) en ter zitting is gebleken dat eiser het pasje inmiddels kwijt is. De verwijzing door eiser naar landeninformatie over de omstandigheden en werkzaamheden van gemeenschapsleiders in Colombia leidt evenmin tot een ander oordeel. Het is immers aan eiser om aannemelijk te maken dat hij als gemeenschapsleider heeft gewerkt en eiser is hierin, gelet op het voorgaande, niet geslaagd. De onder 4. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
4.4.
Overigens hecht de rechtbank eraan op te merken dat het haar voorkomt dat de betekenis van dit element in het licht van de vraag of eiser in aanmerking komt voor een asielvergunning beperkt is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat gemeenschapsleiders in het landgebonden beleid ten aanzien van Colombia niet zijn aangemerkt als een groep die systematisch wordt blootgesteld aan ernstige schade of als kwetsbare minderheidsgroep dan wel als risicogroep (paragraaf C7/10 van de Vreemdelingencirculaire 2000). Dat betekent dat indien een vreemdeling aannemelijk maakt dat hij als gemeenschapsleider in Colombia heeft gewerkt, hij alsnog ook aannemelijk dient te maken dat er sprake is van individuele omstandigheden op grond waarvan hij een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer naar Colombia.
Problemen met de ELN (element 3 van eisers asielrelaas)
5. In beroep voeren eisers – samengevat weergegeven – verder aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser problemen heeft ondervonden van de ELN.
5.1.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard met betrekking tot de vraag of hij persoonlijk is benaderd en bedreigd door de ELN. Tijdens het nader gehoor heeft eiser namelijk uitdrukkelijk verklaard dat hij een directe confrontatie heeft kunnen ontlopen, dat hij nooit persoonlijk is bedreigd en dat hij nooit persoonlijk is benaderd door de ELN (zie pagina’s 7, 11 en 12 van het rapport nader gehoor). Over het incident op 3 september 2017 heeft eiser tijdens het nader gehoor verklaard dat de ELN die dag het dorp heeft omsingeld en mensen heeft vermoord en dat de ELN die dag de boodschap heeft afgegeven dat eiser, als gemeenschapsleider, het dorp binnen 24 uur moest verlaten, van welke boodschap eiser via de buurman op de hoogte is geraakt (zie onder andere pagina’s 3 en 11 van het rapport nader gehoor). Deze verklaringen heeft eiser bij de correcties en aanvullingen niet gecorrigeerd. Tijdens het aanvullend gehoor heeft eiser echter bij herhaling verklaard dat de ELN hem wel persoonlijk heeft benaderd, hem rechtstreeks onder druk heeft gezet om voor hen te werken en sindsdien steeds aanwezig is geweest bij eisers werkplek (zie onder andere pagina’s 3-5 en 9 van het rapport aanvullend gehoor). Over het incident op 3 september 2017 heeft eiser tijdens het aanvullend gehoor verklaard dat de ELN hem en zijn collega’s heeft meegenomen en vastgebonden, dat de ELN zijn collega’s vervolgens voor eisers ogen heeft vermoord en dat de ELN een wapen tegen eisers hoofd heeft gezet en hem heeft gezegd dat hij het dorp moet verlaten en anders ook zou worden vermoord (pagina’s 6 en 13 van het rapport aanvullend gehoor). Verweerder stelt terecht dat van eiser mag worden verwacht dat hij over voormelde gebeurtenissen en vooral over het incident op 3 september 2017 – dat een belangrijk, zo niet het belangrijkste, onderdeel van zijn asielrelaas vormt – consistent verklaart, hetgeen hij dus niet heeft gedaan. Eiser heeft ook geen bevredigende uitleg gegeven voor deze tegenstijdigheden in zijn verklaringen. Voor zover eiser stelt dat deze tegenstrijdigheden het gevolg zijn van onjuiste vertalingen door de tolk tijdens het nader gehoor, overweegt de rechtbank dat verweerder eiser hierin niet heeft hoeven volgen. Hiertoe geldt dat eiser tijdens het nader gehoor niet één keer, maar herhaaldelijk ondubbelzinnig heeft verklaard dat er geen sprake is geweest van persoonlijke benadering/bedreiging door de ELN en bovendien geeft het rapport van het nader gehoor er geen blijk van dat de registertolk eiser niet goed heeft begrepen en vertaald. Verweerder stelt niet ten onrechte dat deze tegenstrijdige verklaringen ernstig afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van dit (derde) element van eisers asielrelaas.
5.2.
Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat diverse verklaringen van eiser over dit element bevreemden. Zo stelt verweerder niet ten onrechte dat eisers verklaring dat hij aanneemt dat de ELN hem op 3 september 2017 in leven heeft gelaten om de reden dat zij hoopten dat hij dan alsnog voor hen zou gaan werken lastig te rijmen is met zijn verklaring dat hij op 3 september 2017 door de ELN is weggestuurd uit het dorp onder bedreiging te zullen worden vermoord (pagina 13 van het rapport aanvullend gehoor). Ook stelt verweerder niet ten onrechte dat het bevreemdt dat eiser de gelegenheid zou hebben gekregen om het dorp te verlaten, terwijl hij vlak daarvoor getuige zou zijn geweest van de moord door de ELN op drie collega’s. Voorts stelt verweerder niet ten onrechte dat het, gelet op de ernst van het gestelde incident op 3 september 2017, bevreemding wekt dat eiser na zeven dagen zou zijn teruggekeerd naar het dorp. De verklaring die eiser hiervoor heeft gegeven, te weten dat hij van zijn buurman had vernomen dat de ELN was vertrokken uit het dorp, heeft verweerder niet hoeven te volgen, reeds nu eiser heeft verklaard dat de ELN eigenlijk altijd aanwezig is in het dorp, in die zin dat ze telkens komen en gaan (pagina’s 4 en 14 van het rapport aanvullend gehoor). Verweerder stelt niet ten onrechte dat voormelde bevreemdende verklaringen van eiser verder afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van dit (derde) element van eisers asielrelaas.
5.3.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser problemen heeft ondervonden van de ELN. In de door eiser overgelegde (vertaalde) stukken van de Colombiaanse autoriteiten en de stelling van eiser dat uit die stukken blijkt dat hij tegenover die Colombiaanse autoriteiten min of meer hetzelfde heeft verklaard als tegenover verweerder, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om tot een ander geloofwaardigheidsoordeel te komen. Hiertoe geldt dat in deze stukken de verklaringen zijn opgenomen die eiser ten overstaan van de Colombiaanse autoriteiten heeft afgelegd en dat deze stukken geen beschrijvingen van eigen waarnemingen door de autoriteiten van de door eiser gestelde gebeurtenissen bevatten. Verder geldt dat de door de Colombiaanse autoriteiten opgetekende verklaringen qua inhoud zeer summier zijn – zo is daarin niet vermeld dat eiser door de ELN een wapen tegen zijn hoofd heeft gekregen – en dat de omstandigheid dat eiser in Colombia en in Nederland op hoofdlijnen vergelijkbaar heeft verklaard, nog niet maakt dat daarmee zijn asielrelaas alsnog geloofwaardig wordt. Bovendien geldt dat de coördinator van de Groep Verzoeken om Bescherming in Colombia het verzoek om bescherming van eiser heeft afgewezen, hetgeen er niet zonder meer op duidt dat eisers verklaringen in Colombia wel zijn geloofd. De onder 5. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
Binnenlands beschermingsalternatief
6. Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat verweerder de gestelde problemen met de ELN niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van hetgeen eisers hebben aangevoerd over het ontbreken van een binnenlands beschermingsalternatief. Immers, de beoordeling van het bestaan van een beschermingsalternatief komt pas aan de orde als een asielelement geloofwaardig en zwaarwegend is bevonden (zie pagina 13 van Werkinstructie 2014/10).
Slotsom
7.1.
Gezien al het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning. Verweerder heeft de aanvraag van eiser dan ook terecht afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw.
7.2.
De zaak van eiseres is onlosmakelijk verbonden met de zaak van eiser. Nu eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning, komt eiseres evenmin in aanmerking voor een asielvergunning. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres daarom eveneens terecht afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw.
Conclusie
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr.H.L. van Zelst-de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.