ECLI:NL:RBDHA:2022:9734

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
09-041482-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met TBS en schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 28 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige verdachte, die werd beschuldigd van doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en TBS met verpleging van overheidswege. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 februari 2022 in Honselersdijk, waar de verdachte het slachtoffer met een keukenmes in de schouder heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Tijdens de zittingen is vastgesteld dat de verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, niet met voorbedachten rade heeft gehandeld, waardoor de rechtbank de verdachte vrijsprak van moord. De rechtbank oordeelde dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, wat leidde tot de bewezenverklaring van doodslag. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een borderline-persoonlijkheidsstoornis en een ernstige alcoholverslaving. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 19.597,72 toegewezen, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/041482-22
Datum uitspraak: 28 september 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1999 te [plaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire [inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 1 juni 2022, 16 augustus 2022 (beide pro forma) en 14 september 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Eelman en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. W. Römelingh naar voren is gebracht.
Ter terechtzitting van 14 september 2022 heeft [benaldeelde partij] gebruik gemaakt van haar spreekrecht. [benaldeelde partij] heeft zich voorts als benadeelde partij gevoegd. Namens de benadeelde partij heeft mr. E.W. Bosch de vordering toegelicht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 17 februari 2022 te Honselersdijk, gemeente Westland [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- met een (keuken)mes, althans een puntig voorwerp, ter hoogte van de linkerschouder te steken en/of te snijden in de torso, althans in het lichaam.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde feit, te weten moord, en tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, de doodslag.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van voorbedachte rade. De verdachte dient daarom vrijgesproken te worden van het impliciet primair ten laste gelegde feit. De raadsman heeft bepleit dat het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
3.3.
Vrijspraak moord
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verdachte een plan heeft beraamd om het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat sprake is geweest van voorbedachte raad. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van moord.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 227) en het forensisch dossier (doorgenummerd pagina 1 t/m 162).
1. Het proces-verbaal van aanhouding [verdachte] , opgemaakt op 17 februari 2022, voor zover inhoudende (p. 13-16):
Op 17 februari 2022 omstreeks 14:09 uur, hield ik op de locatie [adres] , binnen de gemeente Westland, als verdachte aan: [verdachte] . Ik zag dat deze vrouw compleet onder het bloed zat, van haar haren tot aan haar sokken.
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 17 februari 2022, voor zover inhoudende (p. 28-33):
Ik zag een persoon in twee personen. Ik heb één keer gestoken. Hier in zijn schouder.
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 14 september 2022, voor zover inhoudende:
U toont mij een foto van een mes op pagina 106 in het forensische opsporingsdossier. U vraagt mij of dit het mes is. Ja.
4. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan in raadkamer, van de foto van het mes op de doorgenummerde pagina 106 van het forensisch dossier:
De rechtbank neemt waar een groot, scherp en puntig keukenmes.
5. Het deskundigenverslag als vermeld in het forensisch dossier, op 8 april 2022 opgemaakt en ondertekend door drs. [naam] , arts en forensisch patholoog, deskundige op het gebied van forensische pathologie, voor zover inhoudende (p. 27-33):
Bij het forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer] is het navolgende gebleken:
Voorwaarts op de linkerschouder was een scherprandig steekletsel van circa 6 cm lengte. Er was een naar achter, onder en rechts gericht steekkanaal van minimaal circa 7 cm met perforatie van de weke delen, de linkerondersleutelbeenslagader en -ader en de linkerborstholte. De perforatie van de linkerondersleutelbeenslagader en -ader heeft geleid tot (ernstig) bloedverlies. Perforatie van de linkerborstholte heeft geleid tot ademhalingsfunctiestoornissen. Al met al wordt het overlijden daarom zondermeer verklaard door het steekletsel.
3.5.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen vast dat de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer] , heeft gestoken in de linkerschouder met een groot keukenmes en dat [slachtoffer] als gevolg van dit steekletsel is overleden. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte met dit handelen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
De verdachte heeft verklaard dat zij [slachtoffer] niet opzettelijk heeft willen doden en dat zij tijdens het steken niet in de gaten had dat het om [slachtoffer] ging.
De rechtbank ziet, op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting, onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte de bedoeling (vol opzet) heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of mogelijk wel sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke zin. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig wanneer een verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De verdachte heeft, zoals hiervoor is overwogen, het slachtoffer met een groot keukenmes in zijn linkerschouder gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze streek een plek van het lichaam is waar zich vitale organen bevinden. Door in deze streek van het lichaam te steken met een groot en scherp keukenmes, is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk te achten dat daardoor dodelijk letsel ontstaat, hetgeen hier ook is gebeurd. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het steken met een mes in de schouder moet worden beschouwd als een bewust handelen, nu de verdachte in haar eerste politieverhoor heeft verklaard dat zij in een emotionele gemoedstoestand en onder invloed van alcohol met een mes in haar hand liep, dat zij toen “een persoon in twee personen” zag waarvan ze schrok en dat zij toen heeft gestoken. Deze actie moet naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem met een mes in de schouder te steken.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij op 17 februari 2022 te Honselersdijk, gemeente Westland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] eenmaal met een keukenmes, ter hoogte van de linkerschouder te steken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat aan haar de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan de verdachte niet meer dan één jaar gevangenisstraf, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, op te leggen en om aan de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Doodslag is één van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft met een mes in de schouder van het slachtoffer gestoken, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. De verdachte heeft een einde gemaakt aan het leven van een 28-jarige man die zijn leven nog voor een groot deel voor zich had. Het behoeft geen betoog dat de verdachte met haar handelen een onomkeerbaar verlies teweeggebracht heeft en groot leed heeft aangedaan aan de nabestaanden van het slachtoffer, temeer nu de verdachte en het slachtoffer al geruime tijd een relatie hadden. Het leed van de nabestaanden blijkt ook uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer. Hierin weerklinkt het onbegrip dat de verdachte, als ex-vriendin van het slachtoffer, hem dit heeft aangedaan. Ook weerklinkt in deze verklaring het grote gemis en verdriet dat het handelen van de verdachte bij de naasten van het slachtoffer heeft teweeggebracht.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen het strafblad van de verdachte van 22 augustus 2022. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Pro Justitia rapportage
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de Pro Justitia triple rapportage van 2 september 2022. De verdachte is onderzocht door een psychiater, psycholoog en forensisch milieu-onderzoeker.
De deskundigen concluderen dat de verdachte lijdt aan een borderline-persoonlijkheidsstoornis en aan een ernstige alcoholverslavingsstoornis. Deze stoornissen bestonden ook ten tijde van het bewezen verklaarde feit. Deze stoornissen hebben invloed gehad op de persoon en het gedrag van de verdachte, toen zij het delict pleegde. De verdachte was tijdens het incident sterk onder invloed van alcohol en als gevolg van de borderline-persoonlijkheidsstoornis kent zij sterke stemmingswisselingen die waarschijnlijk een rol hebben gespeeld ten tijde van het ten laste gelegde. In de context van hetgeen er die dag heeft afgespeeld, wordt opgemerkt dat de verdachte, meer dan gemiddeld, gevoelig is voor dreigende verlating en geneigd is tot zeer impulsief en agressief handelen.
De deskundigen concluderen, gelet op het voorgaande, dat het gepleegde delict in verminderde mate kan worden toegerekend aan de verdachte.
Het risico op recidive bij soortgelijke delicten wordt door de deskundigen als matig tot hoog ingeschat, indien de genoemde stoornissen onbehandeld blijven.
De deskundigen adviseren een intensieve klinische behandeling, die naar verwachting langere tijd nodig zal zijn. De behandeling dient te zijn gericht op de gecombineerde problematiek van de verdachte. De behandeling dient in een dwingend kader plaats te vinden, omdat bij de verdachte sprake is van gering probleembesef en ontbrekend probleeminzicht.
Een TBS met een voorwaardelijk kader achten de deskundigen niet aangewezen. De inschatting is dat de verdachte zich niet langdurig aan voorwaarden zal kunnen houden. De ernst en hardnekkigheid van de problematiek vragen een intensieve vorm van behandeling en toezicht. Gelet op al hetgeen is overwogen adviseren de deskundigen de oplegging van TBS met dwangverpleging.
Reclasseringsrapport
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het maatregelrapport van GGZ Reclassering Fivoor, van 8 september 2022. De reclassering adviseert dat ter afwending van het gevaar voor recidive klinische behandeling in een hoog beveiligde setting nodig is. Er is een hoge zorgintensiteit nodig in een gestructureerde en beveiligde omgeving. Behandeling van de verslaving en persoonlijkheidsproblematiek is belangrijk alsmede behandeling die is gericht op acceptatie van traumata uit het verleden en het aanleren van gedragsalternatieven. De reclassering kan zich vinden in de conclusies en adviezen van de deskundigen en komt overeenkomstig de conclusie van de triple rapportage tot het advies van oplegging van TBS met dwangverpleging.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de deskundigen gedragen worden door hun bevindingen,
neemt de rechtbank die conclusies over en maakt deze tot de hare. Dit brengt mee dat de rechtbank het ten laste gelegde verminderd toerekent aan de verdachte.
Voor het geheel ontoerekeningsvatbaar verklaren van de verdachte, zoals de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding, nu de deskundigen onderbouwd hebben gemotiveerd waarom zij tot verminderde – en niet tot gehele – toerekeningsvatbaarheid komen en de rechtbank in de enkele stelling van de raadsman geen aanleiding ziet om daarvan af te wijken.
De straf
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank enerzijds rekening gehouden met de ernst van het feit zoals hiervoor uiteengezet. Anderzijds heeft de rechtbank in strafmatigende zin in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens de Pro Justitia rapportage verminderd toerekeningsvatbaar is en dat aan haar, zoals hierna zal worden overwogen, een TBS-maatregel zal worden opgelegd. Tevens heeft de rechtbank bij de oplegging van de straf rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de raadsman is bepleit, de maatregel eerder te laten starten en daarom een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank met de officier van justitie een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Oplegging van de maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de formele vereisten die de wet stelt aan het opleggen van de TBS-maatregel. De rechtbank beschikt over een advies van drie deskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Het door de verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Met inachtneming van de beschouwingen, de conclusies en de adviezen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist en dat zulks tevens geldt voor verpleging van overheidswege. Daartoe is redengevend dat het begane feit zeer ernstig is en dat, gelet op de problematiek van de verdachte en het daaruit voortvloeiende herhalingsgevaar indien de problematiek van de verdachte onbehandeld blijft, zodanig is dat het niet verantwoord is om haar onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De bescherming van de veiligheid van de samenleving noodzaakt daarom tot het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten doodslag. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[benaldeelde partij] heeft zich als, als moeder van het slachtoffer, als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 19.597,72, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 2.097,72 aan materiële schade, te weten de kosten van de lijkbezorging en € 17.500,-- aan immateriële schade, te weten affectieschade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte kenbaar heeft gemaakt de vordering niet te kunnen betalen. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte hier ook niet voor verzekerd is. De raadsman heeft voorts bepleit dat er gronden voor matiging van de vordering aanwezig zijn.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen.
Juridisch kader affectieschade
Op grond van artikel 6:108, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek is, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht tot vergoeding van een bedrag voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat aan de in het vierde lid van dat artikel genoemde naasten. Onder deze naasten vallen onder meer de ouders van de overledene.
Het bedrag dat voor toekenning voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, wordt bij algemene maatregel van bestuur, in dit geval het Besluit Vergoeding Affectieschade, vastgesteld. Volgens artikel 1, lid 1, van dit Besluit geldt, in het geval van overlijden door een misdrijf, een vergoeding van € 17.500,-- voor de ouder van het slachtoffer.
De raadsman van de verdachte heeft gesteld dat er geen geboorteakte is overgelegd van [benaldeelde partij] en geen stukken zijn ingebracht omtrent de verhouding en relatie tussen de moeder en het slachtoffer.
De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de stelling dat [benaldeelde partij] de moeder is van het slachtoffer en zij ook een zodanige relatie met het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank ziet voorts geen grond om de vordering te matigen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [benaldeelde partij] recht op de door haar gevorderde schadevergoeding van € 17.500,-. De rechtbank zal ook dit deel van de vordering toewijzen.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering volledig toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 17 februari 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 19.597,72 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benaldeelde partij] .
Gijzeling bij niet-betaling
Bij oplegging van een schadevergoedingsmaatregel wordt in beginsel bepaald dat gijzeling kan worden toegepast voor een bepaald aantal dagen, afhankelijk van de hoogte van de toegewezen vordering. Namens de verdachte is aangevoerd dat geen sprake zal zijn van betalingsonwil, maar wel van betalingsonmacht bij de verdachte. Om die reden is verzocht de gijzeling bij niet-betaling te bepalen op één dag.
De rechtbank overweegt dat het aannemelijk is dat de verdachte in de voorzienbare toekomst niet zal kunnen voldoen aan de betalingsverplichting en er derhalve sprake is van betalingsonmacht. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de verdachte een gevangenisstraf zal ondergaan van enige duur waarna de TBS zal aanvangen. Om die reden zal de rechtbank de gijzeling bij niet-betaling bepalen op één dag. De toepassing van de gijzeling heft de opgelegde betalingsverplichting niet op.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat zij van overheidswege zal worden verpleegd;
de vordering van de [benaldeelde partij]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de [benaldeelde partij] toe tot een bedrag van € 19.597,72 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benaldeelde partij] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 19.597,72 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [benaldeelde partij] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag;
de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.C. Laagland, voorzitter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
mr. R. Wieringa, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Ferwerda, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 september 2022.