In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die sinds 1 februari 2018 een WIA-uitkering ontvangt, had een geschil met de Uwv over de vraag of hij eerder arbeidsongeschikt was dan vastgesteld. Eiser had verzocht om heroverweging van een eerder besluit van 26 september 2018, maar dit verzoek werd afgewezen. Het bezwaar tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard, waarna eiser op 27 april 2021 beroep instelde. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 20 januari 2022.
De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en deze termijn was verstreken op 4 september 2019. Eiser had pas bijna twee jaar later beroep ingesteld, wat niet in geschil was. Eiser voerde aan dat zijn psychische klachten de reden waren voor de te late indiening. De rechtbank erkende de problematiek van eiser, maar oordeelde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser had de mogelijkheid om iemand te vragen hem te ondersteunen bij het indienen van het beroep, maar had dit niet gedaan. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de inhoudelijke behandeling van de zaak niet plaatsvond. Eiser kan echter opnieuw om heroverweging van het eerdere besluit verzoeken, mits hij voldoende medische informatie aanlevert.