ECLI:NL:RBDHA:2022:973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
SGR 21/3364
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te late indiening zonder verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die sinds 1 februari 2018 een WIA-uitkering ontvangt, had een geschil met de Uwv over de vraag of hij eerder arbeidsongeschikt was dan vastgesteld. Eiser had verzocht om heroverweging van een eerder besluit van 26 september 2018, maar dit verzoek werd afgewezen. Het bezwaar tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard, waarna eiser op 27 april 2021 beroep instelde. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 20 januari 2022.

De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en deze termijn was verstreken op 4 september 2019. Eiser had pas bijna twee jaar later beroep ingesteld, wat niet in geschil was. Eiser voerde aan dat zijn psychische klachten de reden waren voor de te late indiening. De rechtbank erkende de problematiek van eiser, maar oordeelde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser had de mogelijkheid om iemand te vragen hem te ondersteunen bij het indienen van het beroep, maar had dit niet gedaan. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de inhoudelijke behandeling van de zaak niet plaatsvond. Eiser kan echter opnieuw om heroverweging van het eerdere besluit verzoeken, mits hij voldoende medische informatie aanlevert.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3364

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] , eiser
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om terug te komen op de beslissing van 26 september 2018 afgewezen.
Bij besluit van 23 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft bij brief van 27 april 2021 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2022 met behulp van een skypeverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt een WIA-uitkering sedert 1 februari 2018. Hij heeft een geschil met verweerder omdat hij vindt dat hij al veel eerder (volledig) arbeidsongeschikt is geworden. In verband hiermee heeft eiser verweerder verzocht om een heroverweging van verweerders eerdere besluit van 26 september 2018. Dat verzoek heeft verweerder afgewezen, en het bezwaar hiertegen is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Tegen dat laatste besluit heeft eiser beroep ingesteld.
2. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag nadat het besluit is toegezonden. Dit volgt uit artikel 6:7 in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Een beroepschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen. Als het beroepschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door de rechtbank is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb.
4. Als iemand een beroepschrift te laat indient, moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het beroepschrift betrokkene niet kan worden toegerekend. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
5. Vast staat dat de dagtekening van het bestreden besluit 23 juli 2019 is. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 4 september 2019. Eiser heeft pas bij brief van 27 april 2021, op 28 april 2021 door de administratie van de rechtbank ontvangen, beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het beroepschrift is dus veel te laat ingediend. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
6. Ter zitting heeft eiser, samengevat weergegeven, toegelicht dat hij alles laat liggen als hij (zwaar) depressief en dat hij dan geen gezond leven leidt. Eiser wast zich dan niet en gaat ook niet naar buiten. Kort samengevat interesseert niets hem meer wanneer hij in een depressieve periode verkeert. Volgens eiser zijn de psychische klachten de oorzaak van het feit dat hij veel te laat beroep heeft ingesteld.
7.1
Voor zover eiser hiermee bedoeld heeft te zeggen dat de overschrijding van de beroepstermijn hem niet kan worden aangerekend, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiser zich als gevolg van zijn psychische toestand in een problematische situatie bevond en nog altijd bevindt, onder andere omdat hij tot 2016 geen goede psychiatrische begeleiding kreeg en tussen 2013 en 2016 geen inkomsten had. Hoe moeilijk die situatie ook was en misschien nog is, dit betekent nog niet dat de rechtbank voorbij kan gaan aan het feit dat eiser pas beroep heeft ingesteld toen inmiddels een jaar en negen maanden waren verstreken. Dit is een zeer ruime overschrijding van de beroepstermijn. Daaraan kan de rechtbank alleen voorbijgaan als de overschrijding verschoonbaar is, anders gezegd als eiser daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Niet gebleken is namelijk dat het voor eiser vanwege zijn psychische klachten onmogelijk was om tijdig beroep in te (laten) stellen, eventueel op nader aan te voeren gronden. Eiser had iemand, bijvoorbeeld zijn echtgenote of een professionele gemachtigde, kunnen verzoeken om namens hem beroep in te stellen of hem hierin bij te staan. Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
8 Gelet op het voorgaande in het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk zal worden behandeld.
9. Eiser kan eventueel opnieuw om heroverweging van verweerders besluit van
26 september 2018 verzoeken. Het is dan wel belangrijk dat hij ter ondersteuning van zijn standpunt zoveel mogelijk medische informatie van (een) behandelend arts(en) verschaft over de periode in geding.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.