ECLI:NL:RBDHA:2022:972
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F.A. van den Berg, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 20 augustus 2021 het bezwaar van verzoekster tegen een eerder besluit ongegrond had verklaard. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de uitkomst van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld op basis van de artikelen 8:81 en 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht. In zijn overwegingen concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorziening te treffen, aangezien er op 26 januari 2022 al een beslissing was genomen op het beroep. Hierdoor was het verzoek kennelijk ongegrond en werd het afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. N.M.L. van der Kammen. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open, wat betekent dat de beslissing van de voorzieningenrechter definitief is.