Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse burger, eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren in 1977, had de maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij rechtmatig verblijf had in Nederland na zijn terugkeer op 15 juni 2021, na een eerdere verwijdering op 13 mei 2021. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 24 januari 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven aanvullende stukken toe te voegen, waarop beide partijen hebben gereageerd.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die stelt dat een Unieburger die eerder is verwijderd, moet aantonen dat hij zijn verblijf in de lidstaat heeft beëindigd om opnieuw rechtmatig verblijf te verkrijgen. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden van het verwijderingsbesluit en dat hij bij zijn terugkeer in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft verkregen. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.