ECLI:NL:RBDHA:2022:9675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
C/09/622022 / HA ZA 21-1085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de woning na echtscheiding en de juridische implicaties van economische verdeling

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2022, gaat het om de verdeling van een woning na de echtscheiding van partijen, die in 2013 zijn gescheiden. De vrouw, eiseres in conventie, vordert dat de man, gedaagde in conventie, meewerkt aan de verkoop van de woning, terwijl de man stelt dat de woning al in economische zin is verdeeld. De vrouw heeft in 2015 de woning verlaten, terwijl de man daar is blijven wonen en de lasten heeft betaald. De man heeft in 2017 betalingen aan de vrouw gedaan, die hij als overbedeling beschouwt. De rechtbank oordeelt dat de woning in economische zin is verdeeld, maar dat de goederenrechtelijke verdeling nog moet plaatsvinden. De man krijgt de kans om de woning over te nemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Indien dit niet lukt, zal de woning verkocht worden aan een derde. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/622022 / HA ZA 21-1085
Vonnis van 24 augustus 2022
in de zaak van
[de vrouw]te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. F. Uzumcu te Den Haag ,
tegen
[de man]te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. H. Durdu te Rotterdam.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.Inleiding: waar gaat deze zaak over?

1.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest en zijn in 2013 gescheiden. Tijdens hun huwelijk woonden zij in de gemeenschappelijke woning aan de [adres] (hierna: de woning). Partijen hebben na de scheiding nog een periode samen in de woning gewoond. De vrouw is in 2015 uit de woning vertrokken. De man is daar blijven wonen en heeft sindsdien de lasten van de woning betaald. Hij heeft ook een kamer in de woning aan een ander verhuurd. Partijen twisten erover of de woning na de echtscheiding is verdeeld. De vrouw meent van niet en zij wil daarom dat de man meewerkt aan de verkoop en levering van de woning aan een derde waarna de opbrengst van de woning bij helfte zal worden gedeeld. De man is van mening dat partijen in 2017 al afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de waarde van de woning. Partijen zijn destijds uitgegaan van een woningwaarde van € 110.000 en een hypotheeklening van bijna € 80.000. In het kader van overbedeling heeft hij in de periode daarna diverse betalingen aan de vrouw gedaan waarmee de woning in economische zin is verdeeld, aldus de man.
1.2.
Het vonnis is als volgt opgebouwd. De rechtbank bespreekt eerst welke stukken er in het dossier zitten en vervolgens de feiten die in deze zaak van belang zijn. Daarna volgt een opsomming van de vorderingen die partijen over een weer hebben ingesteld en de juridische argumenten die zij daarvoor gebruiken. Daarna volgt een beoordeling van die argumenten en van de vorderingen. Het vonnis wordt afgesloten met de beslissing op de vorderingen.
2. De procedure
2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 30 november 2021 met producties 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met productie 1;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte indiening producties van de zijde van de man, met producties 2-7;
  • de akte vermeerdering van eis in reconventie, met producties 8-11;
  • een nadere productie van de zijde van de vrouw;
  • het vonnis van 20 april 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen.
2.2.
Op 30 juni 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen:
  • de vrouw in persoon, bijgestaan door mr. Uzumcu voornoemd;
  • de man in persoon, bijgestaan door mr. Durdu voornoemd en door de heer M. Sivridag, tolk in de Turkse taal.
Van hetgeen op zitting is besproken zijn aantekening gemaakt en deze aantekeningen zijn in het griffiedossier gevoegd.
2.3.
Ter zitting is aan partijen medegedeeld dat het vonnis wordt verwacht op 10 augustus 2022.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 3 april 2013 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken.
3.2.
De vrouw is in 2015 uit de gemeenschappelijke woning van partijen vertrokken. De man is daar blijven wonen en heeft sindsdien alle lasten van de woning betaald.
3.3.
In 2017 heeft de woning een tijdje in de verkoop gestaan. Het is toen niet gelukt om de woning te verkopen. Partijen zijn in die periode ook samen bij de bank geweest om te onderzoeken of de vrouw kon worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Die afspraak heeft tot niets geleid omdat de bank had gevraagd om een tolk mee te nemen en dat was niet gelukt.

4.Het geschil

In conventie

4.1.
In deze procedure vordert de vrouw – kort samengevat – dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de man veroordeelt tot medewerking aan de verkoop van de woning op de door haar gevorderde wijze;
  • bepaalt dat de man een dwangsom verbeurt als hij geen medewerking verleent aan de werkzaamheden die nodig zijn voor een gunstig verkoopproces;
  • bepaalt dat dit vonnis – bij gebreke van medewerking van de man – op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats zal treden van de voor verkoop en eigendomsoverdracht van de woning noodzakelijke handtekening van de man onder de bemiddelingsovereenkomst, verkoopovereenkomst en notariële leveringsakte,
kosten rechtens.
4.2.
De vrouw stelt hiertoe dat de woning nog moet worden verdeeld. Ter zitting heeft zij laten weten dat zij er ook mee kan instemmen dat de man de woning overneemt als het hem lukt om haar te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld en hij de helft van de overwaarde van de woning aan haar voldoet.
4.3.
De man voet verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in conventie.
In reconventie
4.4.
De man heeft zelf ook vorderingen ingesteld. Hij vordert – na vermeerdering van eis – dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair: voor recht verklaart dat de woning is verdeeld en aan de man toebehoort;
  • subsidiair: de woning toedeelt aan de man, onder verrekening van de overwaarde met de vrouw, waarbij de vrouw wordt veroordeelt om € 57.297,95 aan de man te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
4.5.
De man stelt hiertoe dat partijen de waarde van de woning al hebben verdeeld (verdeling in economische zin) en dat de woning om die reden aan hem toebehoort. Voor zover de rechtbank anders beslist, stelt de man zich op het standpunt dat hij nog een regresvordering heeft op de vrouw ter hoogte van de helft van de door hem betaalde lasten van de woning (een regresvordering van in totaal € 25.251,75). Daarnaast stelt hij dat er in dat geval geen grondslag meer is voor de betalingen die hij aan de vrouw heeft gedaan in het kader van de verdeling van de waarde van de woning en vordert hij deze betalingen (ter hoogte van in totaal € 32.046,20) terug op grond van onverschuldigde betaling.
4.6.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in reconventie.

5.De beoordeling

In conventie en in reconventie

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Het geschil heeft een internationaal karakter omdat het een verdeling na echtscheiding betreft, de man de Turkse nationaliteit heeft en de vrouw de Nederlandse en de Turkse nationaliteit. Daarom moet ambtshalve allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen en welk recht hierop van toepassing is.
5.2.
Op grond van artikel 6 van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 betreffende de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels is de Nederlandse rechter bevoegd omdat beide partijen in Nederland wonen.
5.3.
Voor de bepaling welk recht moet worden toegepast is het volgende van belang.
Partijen zijn gehuwd op 20 oktober 1994 zodat het toepasselijke recht moet worden bepaald aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (HHV).
5.4.
Uit de stellingen van partijen ter zitting maakt de rechtbank op dat partijen bij de huwelijkssluiting allebei de Turkse nationaliteit hadden (de vrouw meent dat zij in 1996 de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen) en dat zij op dat moment allebei in Nederland hun gewone verblijfplaats hadden (de man is nadien nog wel een periode in Turkije geweest voor het vervullen van de dienstplicht).
5.5.
Op grond van artikel 4 lid 2 onder 2a HHV werd het huwelijksvermogensregime van partijen aanvankelijk beheerst door het Turkse recht. Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 2 onder 2 HHV werd op 20 oktober 2004 (na 10 jaar huwelijk) het Nederlandse recht toepasselijk op hun huwelijksvermogensregime.
5.6.
Niet gesteld of gebleken is dat partijen een afwijkend huwelijksgoederenregime zijn overeengekomen. De rechtbank gaat daarom vanuit van het volgende:
  • Voor de periode vanaf de huwelijkssluiting tot 1 januari 2002 kende het Turks Burgerlijk Wetboek als wettelijke huwelijksgoederenstelsel de algehele scheiding van goederen.
  • Sinds 1 januari 2002 kent het Turks Burgerlijk Wetboek (TBW) als wettelijk huwelijksgoederenstelsel een zogenaamd deelgenootschap in vermogensopbouw.
  • Vanaf 20 oktober 2004 wordt huwelijksvermogensregime van partijen beheerst door het Nederlandse recht en moet worden aangenomen dat tussen partijen vanaf die datum conform het Nederlands wettelijk stelsel van huwelijksgoederenrecht een gemeenschap van goederen bestaat. Niet alleen alle positieve vermogensbestanddelen die partijen sindsdien hebben verkregen maar ook alle schulden die ná die datum door toedoen van partijen zijn ontstaan vallen in de gemeenschap.
Inhoudelijke beoordeling
5.7.
Partijen hebben ter zitting gesteld dat zij de woning hebben gekocht in 1998. Op dat moment was er op grond van het toen geldende Turkse recht geen sprake van een huwelijksgoederengemeenschap. Omdat partijen de woning samen hebben gekocht is er wel sprake van een eenvoudige gemeenschap. De rechtbank stelt vast dat partijen nog altijd samen, ieder voor de helft, eigenaar van de woning zijn. Er heeft immers geen goederenrechtelijke levering van de woning plaatsgevonden. Ook zijn partijen nog altijd allebei hoofdelijk aansprakelijk voor de op de woning rustende hypotheekschuld.
5.8.
Tussen partijen is in geschil of er in economische zin al wel een verdeling van de woning heeft plaatsgevonden. De man stelt van wel en voert hiertoe allereerst aan dat de vrouw bij haar vertrek uit de woning een brief heeft achtergelaten waarin zij schrijft dat de woning voor de man is. De tolk heeft de betreffende passages van de brief ter zitting als volgt vertaald:
“Ik heb een verzoek aan jou, ga naar de bank en neem het huis over. Je mag het hebben. Zie je, ik heb helemaal niets. Ik heb alles aan Allah overgelaten, hij weet alles, hij zal het goede voor mij beslissen.”
5.9.
De rechtbank acht de inhoud van deze brief niet doorslaggevend. Hiertoe is van belang dat de man zelf stelt dat partijen in 2017 afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de woning. Hieruit kan worden opgemaakt dat de man er in 2017 van uitging dat de woning op dat moment nog niet verdeeld was en dat hij de brief van de vrouw bij haar vertrek uit de woning ook niet zo had begrepen dat zij daarmee geen aanspraak meer wilde maken op haar aandeel in de (over)waarde van de woning.
5.10.
Verder voert de man aan dat partijen in 2017 afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de overwaarde van woning. In dit verband staat tussen partijen vast dat zij in dat jaar eerst hebben geprobeerd om de woning te verkopen en dat zij vervolgens bij de bank zijn geweest om te kijken of de vrouw zou kunnen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. De woning is echter niet verkocht en het is ook niet gelukt om de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Volgens de man hebben partijen nadien afgesproken om toch met elkaar af te rekenen voor wat betreft de overwaarde van de woning. Omdat de woning destijds een overwaarde had – tussen partijen staat vast dat de woning destijds een waarde vertegenwoordigde van circa € 110.000 en dat de hypothecaire schuld € 78.190,81 bedroeg – stelt de man dat hij in het kader van overbedeling diverse geldbedragen (ten bedrage van in totaal € 19.300), twee auto’s (met een totale waarde van € 8.800) en meubilair (ter waarde van € 3.946,20) aan de vrouw heeft verstrekt. Ter onderbouwing hiervan heeft de man bankafschriften overgelegd waaruit diverse betalingen aan de vrouw blijken en dat de meeste van deze betalingen ook in 2017 zijn verricht. Tevens heeft hij twee overeenkomsten d.d. 10 april 2020 en 26 juni 2020 van [bedrijf 1] in het geding gebracht waaruit blijkt dat een Chevrolet Spark met een prijs van € 3.800 en een Volkswagen Polo met een prijs van € 5.000 aan de vrouw zijn verstrekt onder de vermelding “
Voertuig is verstrekt ter vergoeding van de schuld van de woning ( [adres] )”. Tot slot heeft de man diverse facturen in het geding gebracht die zien op door hem ten behoeve van de vrouw gemaakte kosten voor het meubilair. Volgens de man is de overwaarde van de woning hiermee reeds verdeeld en hoeft de woning alleen nog in goederenrechtelijke zin aan hem te worden toegedeeld.
5.11.
De vrouw heeft erkend dat zij twee auto’s en diverse geldbedragen van de man heeft ontvangen. Hoewel het door de man genoemde bedrag van € 19.300,-- volgens haar niet helemaal juist is, heeft zij wel bevestigd dat het gaat om een bedrag in die orde van grootte. Verder heeft de vrouw ter zitting laten weten dat het klopt dat de man voor haar op zijn kosten zes stoelen heeft laten stofferen en een tafel en een bed heeft laten opknappen. Volgens haar lagen de hiermee gemoeide kosten wel een stuk lager dan de man heeft gesteld. De vrouw heeft ter zitting laten weten dat zij de meubels, auto’s en de geldbedragen niet van de man heeft ontvangen in verband met de verdeling van de woning, maar in verband met de verdeling van de (winst van de) gemeenschappelijke garage van partijen.
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat de man zijn stellingen betreffende de financiële afrekening van de waarde van de woning voldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat reeds een verdeling van de overwaarde van de woning heeft plaatsgevonden. Hetgeen de vrouw hier tegenover heeft gesteld acht de rechtbank onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Hierbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat de vrouw voor het eerst ter zitting heeft aangevoerd dat zij de betreffende goederen en geldbedragen van de man heeft ontvangen in het kader van de verdeling van de (winst van de) garage van partijen. Bovendien heeft zij haar stellingen op dit punt onvoldoende geconcretiseerd en toegelicht. Hoewel het op zichzelf niet ondenkbaar is dat er in verband met de garage een financiële afrekening tussen partijen heeft plaatsgevonden (of moet plaatsvinden), heeft de vrouw niets gesteld over de afspraken die partijen in dit verband zouden hebben gemaakt, wanneer deze afspraken zouden zijn gemaakt en welke bedragen hiermee gemoeid zouden zijn. Evenmin heeft zij stukken in het geding gebracht die haar stellingen ondersteunen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, die onder meer heeft aangevoerd dat de onderneming nauwelijks waarde vertegenwoordigde, had dit wel op haar weg gelegen. Zeker ook in het licht van haar eigen stelling dat er nauwelijks inkomsten met de garage werden gegenereerd. De rechtbank komt hiermee tot de conclusie dat de man voldoende heeft aangetoond dat de woning in economische zin is verdeeld en dat hetgeen de vrouw daartegen heeft ingebracht onvoldoende is om tot een andere conclusie te komen.
5.13.
Nu het primaire standpunt van de man met betrekking tot de verdeling van de woning wordt gevolgd, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de subsidiaire vorderingen van de man. Deze zullen bij gebrek aan belang worden afgewezen.
5.14.
Het voorgaande neemt niet weg dat de woning tot op heden niet goederenrechtelijk is verdeeld. Partijen zijn het erover eens dat dit nog moet gebeuren. De man zal eerst in de gelegenheid worden gesteld om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Als hem dat niet lukt moet de woning moet worden verkocht aan een derde. De rechtbank zal dit vaststellen en zal daarbij ook vaststellen op welke wijze partijen de verkoop van de woning ter hand moeten nemen in het geval de woning moet worden verkocht.
5.15.
De rechtbank acht het, nu de verdeling van de woning in economische zin al heeft plaatsgevonden en gezien de maatstaven van redelijkheid en billijkheid die de rechtsbetrekkingen tussen partijen beheersen, redelijk om te bepalen dat de man de kosten voor de notariële levering van (het aandeel van de vrouw in) de woning aan hem en in geval van verkoop van de woning alle kosten verbonden aan de verkoop van de woning voor zijn rekening neemt. De man heeft in geval van verkoop van de woning vervolgens recht op de resterende overwaarde van de woning (opbrengst woning -/- hypothecaire lening -/- kosten verbonden aan de verkoop).
5.16.
Om aan de belangen van de man tegemoet te komen, zal de rechtbank bepalen dat de woning in geval van verkoop niet eerder dan drie maanden na het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar zal worden verkocht, tenzij partijen anders overeenkomen en/of de makelaar anders adviseert. Dat geeft de man enige tijd om naar andere woonruimte op zoek te gaan.
5.17.
Nu beide partijen willen dat de woning goederenrechtelijk wordt verdeeld en zij te kennen hebben gegeven hieraan te zullen meewerken, ziet de rechtbank geen aanleiding om de man te veroordelen om mee te werken aan de eventuele verkoop van de woning en om hieraan een dwangsom te verbinden. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat dit vonnis – bij gebreke van medewerking van de man – ex artikel 3:300 BW in de plaats zal treden van de voor verkoop en eigendomsoverdracht van de woning noodzakelijke handtekening van de man onder de verkoopovereenkomst en de notariële leveringsakte. De rechtbank zal de vorderingen van de vrouw hiertoe afwijzen.
Proceskosten
5.18.
In het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat iedere partij in conventie en in reconventie de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
6.1.
stelt de goederenrechtelijke verdeling van de gemeenschappelijke woning van partijen als volgt vast:
Toedeling aan man met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid
6.1.1.
de woning wordt zonder verrekening van de huidige waarde toegedeeld aan de man, onder de opschortende voorwaarde dat hij binnen drie maanden na de datum van dit vonnis aan de vrouw aantoont dat hij in staat is de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld;
6.1.2.
indien de man binnen de genoemde termijn aantoont dat de vrouw kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld zal de vrouw, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen een maand, meewerken aan levering van de woning aan de man bij de notaris. De man moet de kosten betalen van de akte van verdeling en levering van de woning aan hem;
Verkoop van de woning
6.1.3.
als de man niet binnen de genoemde termijn aantoont dat de vrouw kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld, zal de woning worden verkocht en geleverd aan een derde. Om dat te realiseren zullen partijen gezamenlijk binnen een maand een verkoopopdracht verstrekken aan [bedrijf 2] te [plaats] ; de rechtbank adviseert partijen in de opdracht op te nemen dat de makelaar de vraag- en laatprijs, zo nodig, bindend vaststelt;
6.1.4.
partijen moeten de makelaar alle medewerking verlenen die nodig is voor de verkoop van de woning, waaronder maar niet beperkt tot het opruimen en schoonmaken van de woning voor het maken van foto’s, het overhandigen van de sleutels en het bezichtigen van de woning door potentiële kopers;
6.1.5.
partijen stemmen zo snel als mogelijk in met een op de woning uitgebracht bod en gaan daarbij af op de redelijke adviezen van de makelaar. Zij ondertekenen binnen vijf dagen na het verzoek hiertoe van het makelaarskantoor de koopovereenkomst waarin dit wordt vastgelegd en zij tekenen op de in de koopovereenkomst vastgestelde leveringsdatum bij de notaris de leveringsakte of al eerder een volmacht voor de levering. De levering zal minimaal drie maanden na het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar plaatsvinden, tenzij partijen anders overeenkomen en/of de makelaar anders adviseert;
6.1.6.
de man draagt de kosten van de makelaar, eventuele kosten van de notaris en alle overige kosten verbonden aan de verkoop en levering van de woning;
6.1.7.
partijen zullen de hypothecaire geldlening aflossen uit de verkoopopbrengst van de woning op het moment dat de woning aan een derde wordt geleverd. De man heeft recht op de resterende overwaarde van de woning;
6.2.
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1366