In deze zaak gaat het om de verdeling van de gezamenlijke woning na de echtscheiding van partijen, die op 13 november 2019 is uitgesproken. In het echtscheidingsconvenant dat partijen hebben opgesteld, is afgesproken dat de overwaarde van de woning bij verkoop volledig ten goede zal komen aan de man. De vrouw vordert vernietiging van het convenant, stellende dat zij niet bewust heeft getekend en dat zij heeft gedwaald over de bedoeling van de afspraken. De man betwist dit en stelt dat de afspraken bewust zijn gemaakt om zijn vermogen te beschermen tegen schuldeisers, nadat de vrouw aanzienlijke schulden had gemaakt door deelname aan een piramidespel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen nog steeds gezamenlijk eigenaar zijn van de woning en dat de gemeenschap van goederen is ontbonden. De vrouw heeft geen deugdelijke onderbouwing gegeven voor haar beroep op dwaling of andere wilsgebreken. De rechtbank concludeert dat de vrouw het convenant bewust heeft getekend en dat de afspraken zoals vastgelegd in het convenant geldig zijn. De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw af en stelt vast dat de woning moet worden verkocht aan een derde, waarbij de man recht heeft op de volledige overwaarde van de woning. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.