ECLI:NL:RBDHA:2022:9674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
C/09/610282 / HA ZA 21-346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gezamenlijke woning na echtscheiding met betrekking tot de uitleg en vernietiging van het echtscheidingsconvenant

In deze zaak gaat het om de verdeling van de gezamenlijke woning na de echtscheiding van partijen, die op 13 november 2019 is uitgesproken. In het echtscheidingsconvenant dat partijen hebben opgesteld, is afgesproken dat de overwaarde van de woning bij verkoop volledig ten goede zal komen aan de man. De vrouw vordert vernietiging van het convenant, stellende dat zij niet bewust heeft getekend en dat zij heeft gedwaald over de bedoeling van de afspraken. De man betwist dit en stelt dat de afspraken bewust zijn gemaakt om zijn vermogen te beschermen tegen schuldeisers, nadat de vrouw aanzienlijke schulden had gemaakt door deelname aan een piramidespel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen nog steeds gezamenlijk eigenaar zijn van de woning en dat de gemeenschap van goederen is ontbonden. De vrouw heeft geen deugdelijke onderbouwing gegeven voor haar beroep op dwaling of andere wilsgebreken. De rechtbank concludeert dat de vrouw het convenant bewust heeft getekend en dat de afspraken zoals vastgelegd in het convenant geldig zijn. De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw af en stelt vast dat de woning moet worden verkocht aan een derde, waarbij de man recht heeft op de volledige overwaarde van de woning. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/610282 / HA ZA 21-346
Vonnis van 27 juli 2022
in de zaak van
[de vrouw]te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. A.R. Bissessur te Den Haag ,
tegen
[de man]te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. A.R. Oosthout te Den Haag .
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.Inleiding: waar gaat deze zaak over?

1.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest en zijn gescheiden op 13 november 2019. In het convenant dat zij bij de echtscheiding hebben opgesteld hebben zij afspraken gemaakt over de wijze waarop zij in de toekomst de gezamenlijke woning willen verdelen. Hierbij hebben zij afgesproken dat de overwaarde van de woning bij verkoop volledig ten goede zal komen aan de man. Partijen twisten er nu over wat zij met deze afspraak hebben bedoeld. Volgens de vrouw is deze afspraak alleen in het convenant terecht gekomen om ervoor te zorgen dat schuldeisers van partijen geen beslag konden leggen op de woning. In een later stadium zouden partijen de afspraken wijzigen, zodat de vrouw alsnog aanspraak zou kunnen maken op haar aandeel in de woning. De man ziet dit anders. Hij stelt dat de vrouw tijdens het huwelijk zonder zijn toestemming een grote lening is aangegaan en dat zij het geleende geld heeft vergokt bij het spelen van een piramidespel. Om te voorkomen dat hij aansprakelijk zou worden gehouden voor de schulden van de vrouw heeft hij de echtscheiding in gang gezet en hebben partijen heel bewust voor de in het convenant neergelegde financiële afwikkeling gekozen.
1.2.
Het vonnis is als volgt opgebouwd. De rechtbank bespreekt eerst welke stukken er in het dossier zitten en vervolgens de feiten die in deze zaak van belang zijn. Daarna volgt een opsomming van de vorderingen die de vrouw heeft ingesteld en de juridische argumenten die zij daarvoor gebruikt. Daarna volgt een beoordeling van die argumenten en van de vorderingen. Het vonnis wordt afgesloten met de beslissing op de vorderingen.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 23 maart 2021, met producties 1 – 8;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 – 3;
  • de akte vermeerdering van eis;
  • het vonnis van 20 april 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen.
2.2.
Op 30 juni 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden en deze aantekeningen zijn in het griffiedossier gevoegd.
2.3.
Ter zitting is aan partijen medegedeeld dat de vonnisdatum 10 augustus 2022 zal zijn.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn gehuwd geweest in gemeenschap van goederen. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 november 2019 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken en is bepaald dat het op 17 oktober 2019 door partijen ondertekende echtscheidingsconvenant deel uitmaakt van de beschikking. De echtscheidingsbeschikking is op 13 november 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Partijen hebben bij de scheiding met een mediator van [naam] een concept-convenant opgesteld. Vervolgens is mr. S.A. Ray benaderd om een gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding in te dienen met het verzoek om het convenant op te nemen in de echtscheidingsbeschikking.
3.3.
In het echtscheidingsconvenant is in artikel 6 het volgende bepaald over de echtelijke koopwoning aan de [adres] (hierna: de woning):
6.1.
De echtelijke woning blijft onverdeeld. Het recht om de woning te bewonen krijgt de vrouw en de man. Ieder zal het recht op privacy van de ander respecteren.
6.2.
Partijen overleggen minimaal eens per 6 maanden wat zij met de woning gaan doen. Indien één der partijen besluit dat de woning dient te worden verkocht, dan zal de andere daar onvoorwaardelijk mee instemmen en meewerken aan een zo spoedig mogelijke verkoop.
6.3.
Bij verkoop van de woning in de toekomst zal de overwaarde volledig ten goede komen aan de man, hetgeen voortvloeit uit een tussen partijen gemaakte afspraak voor het huwelijk.
3.4.
Na de echtscheiding zijn partijen aanvankelijk tot medio oktober 2020 samen blijven wonen in de woning. De vrouw is vervolgens uit de woning vertrokken en de man is daar blijven wonen. De man heeft zowel tijdens het huwelijk als daarna alle lasten van de woning gedragen.

4.Het geschil

4.1.
In deze procedure vordert de vrouw – kort samengevat – dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
  • het echtscheidingsconvenant vernietigt;
  • voor recht verklaart dat partijen met het echtscheidingsconvenant geen verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap hebben beoogd en dat de vrouw bij verkoop van de woning recht heeft op de helft van de overwaarde;
  • de man veroordeelt tot medewerking aan de verkoop van de woning op de door haar gevorderde wijze,
met compensatie van de proceskosten.
4.2.
De vrouw stelt dat zij het convenant niet bewust heeft getekend en dat zij heeft gedwaald over de bedoeling van de hierin vervatte afspraken. Zij is het niet met deze afspraken eens.
4.3.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Ter zitting heeft hij laten weten dat hij er wel mee kan instemmen dat de woning zal worden verkocht aan een derde in overeenstemming met de afspraken die zijn neergelegd in het convenant.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank stelt vast dat partijen nog altijd samen, ieder voor de helft, eigenaar van de woning zijn. Tussen partijen heeft een gemeenschap van goederen bestaan in de zin van artikel 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zoals dat tot 1 januari 2018 heeft gegolden. Deze gemeenschap is op 30 oktober 2019 (datum indiening verzoek tot echtscheiding) ontbonden. Op grond van het bepaalde in artikel 1:100 BW hebben partijen een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij echtscheidingsconvenant. Partijen hebben in het convenant een regeling betreffende de verdeling van de gemeenschap neergelegd, maar zij verschillen nu van mening over de uitleg en de financiële consequenties van die regeling voor zover het de woning en de daarop rustende hypotheek betreft (artikel 6 van het convenant).
Vernietiging van het convenant?
5.2.
De meest verstrekkende vordering van de vrouw strekt tot vernietiging van het convenant op grond van dwaling. Een beroep op dwaling is bij een verdeling, en daar gaat het in artikel 6 van het convenant om, gelet op het bepaalde in de artikelen 3:196 lid 1 BW en 3:199 BW alleen aan de orde als de vrouw stelt dat zij over de waarde van een goed heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde is benadeeld. Dit stelt zij echter niet. Haar beroep op dwaling slaagt alleen om die reden al niet.
5.3.
Voor zover de vrouw met haar stellingen ook een beroep doet op andere wilsgebreken geldt het volgende. Vernietiging van een door partijen met behulp van juridische bijstand overeengekomen convenant op basis van een wilsgebrek, vereist een deugdelijke onderbouwing. Die ontbreek hier. De door de vrouw gestelde stress als gevolg van de ziekte van haar moeder, waardoor zij niet goed kon nadenken, is daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Ook haar stelling dat zij in goed vertrouwen op de man het convenant heeft getekend is evenmin voldoende grond om het convenant te vernietigen. Hierbij neemt de rechtbank de brief van mr. S.A. Ray aan mr. Bissessur in aanmerking, waaruit het volgende blijkt:
“Partijen hebben in gezamenlijk overleg met een mediator eerst een concept convenant opgesteld en later is dat convenant door de mediator in overleg met partijen aangepast naar de huidige vorm. De mediator heeft mij aangegeven dat hij de gemaakte afspraken uitvoerig met partijen heeft besproken, waarbij de gevolgen voor partijen zijn uitgelegd en waarbij ieder partij te kennen heeft gegeven dat dit hun uitdrukkelijke bedoeling was. Volgens de mediator zijn de afspraken zo gemaakt omdat mevrouw niet goed met geld kom omgaan en meneer wel en dat het de bedoeling was om zo de financiën onderling te regelen en dat de wens was om zo bij elkaar nog te blijven. Partijen waren wel volledig op de hoogte van de afspraken en hebben het convenant ook zo bewust getekend.
Ik heb vervolgens het convenant ontvangen met het verzoek om voor partijen een echtscheiding aan te vragen en het convenant op te laten nemen in de echtscheidingsbeschikking. Voordat ik dat deed heb ik eerst tot tweemaal toe mondeling het convenant besproken en later aan partijen schriftelijk bevestigd wat mijn bevindingen waren, bijvoorbeeld dat er geen alimentatie werd afgesproken en dat er geen gelijkwaardige verdeling in het convenant was opgenomen en dat er mogelijk een schenking aangenomen kan worden door de Belastingdienst. De conclusie was dat dit niet een standaard verdeling was, maar dat dit wel gewenst was door beide partijen. Ik heb partijen dan ook verzocht om goedkeuring om met deze omstandigheden in het convenant het verzoekschrift in te dienen. Partijen hebben mij dit schriftelijk en telefonisch bevestigd en toen is het verzoekschrift ingediend. [..]
De hele procedure bij ons kantoor heeft meer dan 1 maand gelopen, waarbinnen er verschillende keren zowel schriftelijk als mondeling contact geweest is en nooit heeft mevrouw aangeven dat zij deze verdeling niet wilde, sterker, zij wilde dit juist wel vanwege de interne afspraak omdat zij niet goed met geld kon omgaan.”
De rechtbank maakt hieruit op dat de gevolgen van het convenant met de vrouw zijn besproken en dat zij het convenant desalniettemin bewust heeft getekend. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat ter zitting is gebleken dat de vrouw voldoende Nederlands spreekt om de mondelinge behandeling te kunnen volgen en antwoorden te geven op vragen van de rechtbank. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet gebleken is dat zij een gesprek bij een mediator of advocaat niet voldoende zou hebben kunnen volgen, een vraag van de mediator of advocaat niet voldoende zou hebben kunnen begrijpen, of zelf niet in staat zou zijn geweest een vraag te stellen.
5.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat vernietiging van het convenant niet aan de orde is. Deze vordering zal dus worden afgewezen.
Wat is de bedoeling van het convenant?
5.5.
De vrouw stelt subsidiair dat partijen met artikel 6 van het convenant geen afspraken hebben willen maken over de wijze van verdeling van de woning. Zij stelt zich op het standpunt dat partijen met de in dit artikel neergelegde afspraak hun vermogen hebben willen beschermen tegen beslag en uitwinning door schuldeisers nadat zij samen geld hadden verloren door het spelen van een piramidespel. Het was niet de bedoeling van partijen om daadwerkelijk uitvoering aan deze afspraak te geven; het was de bedoeling dat zij de woning uiteindelijk bij helfte zouden verdelen.
5.6.
De man betwist dat artikel 6 van het convenant moet worden opgevat zoals de vrouw stelt. Het is juist dat hij zijn vermogen wilde beschermen tegen schuldeisers nadat hij erachter was gekomen dat de vrouw forse bedragen geleend geld was verloren in een piramidespel en zijn vertrouwen in de vrouw ernstig was geschaad, maar dat is niet het enige. Partijen hadden ook eerder al gesproken over de wijze waarop zij met de verdeling van de woning zouden omgaan. De man stelt hiertoe dat partijen gedurende het huwelijk in twee woningen hebben gewoond. De eerste woning had de man alleen gekocht en de vrouw heeft meegetekend bij de koop van de tweede woning. De man stelt dat hij echter altijd alle
lasten voor de beide woningen heeft betaald en dat partijen daarom eerder al hebben afgesproken dat de woning bij echtscheiding voor hem zou zijn.
5.7.
De rechtbank stelt voorop dat de uitleg van het convenant dient plaats te vinden aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Overeenkomstig deze maatstaf komt het bij de uitleg van het convenant aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de hierin opgenomen bepalingen mochten toekennen en op het hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle concrete omstandigheden van belang, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
5.8.
De rechtbank is, toetsend aan de hiervoor geformuleerde maatstaf, van oordeel dat de bepalingen in het convenant moeten worden opgevat in de zin zoals door de man verwoord, te weten dat de overwaarde van de woning bij verkoop volledig aan de man ten goede zal komen. De rechtbank neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking:
a. De vrouw heeft niet weersproken dat partijen voor of tijdens het huwelijk hebben afgesproken dat de woning bij een echtscheiding voor de man zou zijn.
b. Uit artikel 6.3 van het convenant volgt ook dat de afspraak om de overwaarde van de woning ten goede te laten komen van de man, voortvloeit uit een tussen partijen gemaakte afspraak voor het huwelijk.
c. Niet in geschil is dat de man altijd alle lasten voor de woning uit zijn salaris heeft voldaan.
d. Het is juist dat beide partijen met de echtscheiding niet meteen een einde hebben willen maken aan de relatie c.q. de samenleving van partijen. Partijen hebben ook na de echtscheiding nog enige tijd met elkaar samengewoond. Hierin is in het convenant ook voorzien. De woning is in het convenant niet verdeeld. Maar partijen hebben wel afspraken gemaakt over hoe zij hiermee in de toekomst willen omgaan. Het feit dat de relatie tussen partijen is beëindigd, maakt niet dat deze afspraken niet meer zouden gelden, ze zijn juist gemaakt voor die situatie.
e. Partijen zijn juridisch geadviseerd over de inhoud van het convenant door een mediator en een advocaat (mr. S.A. Ray). Zij zijn door mr. Ray uitdrukkelijk gewezen op de omstandigheid dat er geen sprake was van een gelijkwaardige verdeling. Uit de brief van mr. Ray volgt dat beide partijen hierop te kennen hebben gegeven dat zij deze afspraken desalniettemin wensten vast te leggen.
5.9.
De rechtbank is dus – gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien – van oordeel dat de bepalingen in het convenant zo moeten worden opgevat dat de man bij toekomstige verkoop van de woning recht zou hebben op de volledige overwaarde van de woning. De door de vrouw gevorderde verklaring voor recht dat partijen met het echtscheidingsconvenant geen verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap hebben beoogd en dat de vrouw bij verkoop van de woning recht heeft op de helft van de overwaarde worden afgewezen.
De verdeling van de woning
5.10.
Het voorgaande neemt niet weg dat de woning tot op heden niet is verdeeld. Partijen zijn het erover eens dat dit nog moet gebeuren en dat de woning moet worden verkocht aan een derde. De vrouw heeft daar belang bij omdat zij op dit moment nog altijd hoofdelijk aansprakelijk is voor de gehele hypotheekschuld.
5.11.
Nu beide partijen het erover eens zijn dat de woning moet worden verkocht, zal de rechtbank vaststellen dat de verdeling van de woning op die manier moet plaatsvinden en zal zij daarbij ook vaststellen op welke wijze partijen de verkoop van de woning ter hand moeten nemen.
5.12.
De rechtbank acht het hierbij – in het licht van de door partijen gemaakte afspraak dat de overwaarde van de woning volledig zal toekomen aan de man en gezien de maatstaven van redelijkheid en billijkheid die de rechtsbetrekkingen tussen partijen beheersen – redelijk om te bepalen dat de man alle kosten verbonden aan de verkoop van de woning voor zijn rekening neemt. De man heeft vervolgens recht op de resterende overwaarde van de woning (opbrengst woning -/- hypothecaire leningen -/- kosten verbonden aan de verkoop).
5.13.
Om aan de belangen van de man tegemoet te komen, zal de rechtbank bepalen dat de woning niet eerder dan drie maanden na het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar zal worden verkocht, tenzij partijen anders overeenkomen en/of de makelaar anders adviseert. Dat geeft de man enige tijd om naar andere woonruimte op zoek te gaan.
5.14.
Nu beide partijen willen dat de woning wordt verkocht en zij te kennen hebben gegeven hieraan te zullen meewerken, ziet de rechtbank geen aanleiding om de man te veroordelen om mee te werken aan deze verkoop. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat dit vonnis – bij gebreke van medewerking van de man – ex artikel 3:300 BW in de plaats zal treden van de voor verkoop en eigendomsoverdracht van de woning noodzakelijke handtekening van de man onder de verkoopovereenkomst en de notariële leveringsakte. De rechtbank zal de vorderingen van de vrouw hiertoe afwijzen.
Proceskosten
5.15.
In het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
stelt de wijze van verdeling van de woning van partijen en de hierop rustende hypothecaire leningen als volgt vast:
6.1.1.
de woning zal worden verkocht aan een derde. Om dat te realiseren zullen partijen gezamenlijk binnen een maand na heden een verkoopopdracht verstrekken aan een makelaar. Indien partijen geen overeenstemming bereiken over de makelaar aan wie de opdracht tot verkoop zal worden verstrekt, moet de vrouw binnen twee weken na heden drie NVM-verkoopmakelaars aan de man voorstellen. Hierna heeft de man twee weken de tijd om een keuze te maken uit deze makelaars. Vervolgens zullen partijen gezamenlijk de opdracht tot verkoop van de woning verstrekken aan de door de man gekozen makelaar;
6.1.2
de opdracht aan de makelaar zal inhouden dat de makelaar, tegen het in de branche gebruikelijke tarief, de vraagprijs en de laatprijs van de woning (zo nodig) bindend zal vaststellen en alle overige werkzaamheden in het kader van de verkoop van de woning zal verrichten;
6.1.3
partijen moeten de makelaar alle medewerking verlenen die nodig is voor de verkoop van de woning, waaronder maar niet beperkt tot het opruimen en schoonmaken van de woning voor het maken van foto’s, het overhandigen van de sleutels en het bezichtigen van de woning door potentiële kopers;
6.1.4
partijen stemmen zo snel als mogelijk in met een op de woning uitgebracht bod als dit ten minste gelijk is aan de door de makelaar bindend vastgestelde laatprijs. Zij ondertekenen binnen vijf dagen na het verzoek hiertoe van het makelaarskantoor de koopovereenkomst waarin dit wordt vastgelegd en zij tekenen op de in de koopovereenkomst vastgestelde leveringsdatum bij de notaris de leveringsakte of al eerder een volmacht voor de levering. De levering zal minimaal drie maanden na het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar plaatsvinden, tenzij partijen anders overeenkomen en/of de makelaar anders adviseert;
6.1.5
de man draagt de kosten van de makelaar, eventuele kosten van de notaris en alle overige kosten verbonden aan de verkoop en levering van de woning;
6.1.6.
partijen zullen de hypothecaire geldleningen aflossen uit de verkoopopbrengst van de woning op het moment dat de woning aan een derde wordt geleverd. De man heeft overeenkomstig de in het convenant neergelegde afspraken recht op de resterende overwaarde van de woning;
6.2.
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: 1366