ECLI:NL:RBDHA:2022:9673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
C/09/630267 / KG ZA 22-481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuisverbod in kort geding tussen ouders over minderjarigen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2022, vordert de vader in een kort geding een verhuisverbod voor de moeder met betrekking tot hun minderjarige kinderen. De vader, bijgestaan door mr. W.N. Sardjoe, vreest dat de moeder zonder toestemming met de kinderen naar [plaats 2] zal verhuizen, ondanks een eerdere afwijzing van een verzoek tot verhuizing door de rechtbank op 27 januari 2022. De moeder, vertegenwoordigd door mr. E.R. Schenkhuizen, heeft verweer gevoerd en stelt dat zij zich aan de eerdere beschikking zal houden.

De voorzieningenrechter, M.J. Alt-van Endt, heeft na het horen van beide partijen en het stellen van vragen, de zitting geschorst en vervolgens mondeling uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de moeder geen toestemming heeft om met de kinderen te verhuizen en dat er een spoedeisend belang is voor het toewijzen van het verhuisverbod. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de vader om de kinderen voorlopig aan hem toe te vertrouwen afgewezen, omdat dit niet in het belang van de kinderen zou zijn, vooral gezien het feit dat het schooljaar bijna ten einde loopt.

De voorzieningenrechter heeft het verhuisverbod toegewezen, met een dwangsom van € 25.000,-- bij overtreding, en bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. De overige vorderingen van de vader zijn afgewezen, omdat deze moeilijk controleerbaar zijn en er onvoldoende spoedeisend belang is. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de moeder zich onmiddellijk aan het verbod moet houden, totdat er in de bodemprocedure anders wordt beslist.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/630267 / KG ZA 22-481
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 24 juni 2022
in de zaak van
[de vader]te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te Den Haag,
tegen:
[de moeder]te [plaats 1] ,
gedaagde,
advocaat: mr. E.R. Schenkhuizen te Den Haag.
Partijen worden hierna de vader en de moeder genoemd.
Aanwezig is mr. M.J. Alt-van Endt, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. A.W. Spee, griffier.
Verschenen zijn:
- de vader in persoon, bijgestaan door mr. Sardjoe voornoemd;
- de moeder in persoon, bijgestaan door mr. Schenkhuizen voornoemd.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Vaststaat dat partijen samen de ouders zijn van de minderjarigen [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] , [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , en [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 2] (hierna: de kinderen). Partijen oefenen samen het gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder in [plaats 1] .
1.2.
In het ouderschapsplan is opgenomen dat de kinderen iedere week van donderdagavond tot vrijdagavond bij de vader verblijven en tevens een weekend per twee weken en gedurende de helft van de vakanties en de feestdagen.
1.3.
[de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] hebben van 2 juli 2019 tot 2 augustus 2021 onder toezicht gestaan van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden.
1.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 27 januari 2022 is het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor een verhuizing met de kinderen naar [plaats 2] afgewezen. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De mondelinge behandeling bij het gerechtshof Den Haag zal plaatsvinden op 5 juli 2022.
1.5.
De vader vordert in deze procedure:
de kinderen, althans [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , voorlopig aan hem toe te vertrouwen;
de moeder (voorlopig) te verbieden om met de kinderen te verhuizen buiten een straal van 15 kilometer van [plaats 1] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-- indien zij dit verbod overtreedt;
de moeder te verbieden om voorbereidingshandelingen te treffen met het oog op een mogelijke verhuizing en haar te verbieden dat zij de kinderen betrekt in een mogelijke verhuizing, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor iedere keer dat zij deze verboden overtreedt;
de moeder te gebieden om de opdracht tot verkoop van haar woning (voorlopig) in te trekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- indien zij hiermee in gebreke blijft;
de moeder te veroordelen in de proceskosten.
1.6.
De vader vermoedt dat de moeder ongeacht de beslissing van de rechtbank en ongeacht hetgeen het gerechtshof zal beslissen met de kinderen naar [plaats 2] zal verhuizen. Volgens hem bestaat er daarom een spoedeisend belang om de huidige situatie met betrekking tot de kinderen te bevriezen.
1.7.
De moeder heeft verweer gevoerd. Zij stelt dat de vader er ten onrechte van uit gaat dat zij zich niet zal houden aan de beschikking van de rechtbank van 27 januari 2022. Zij heeft toegezegd dat de kinderen niet naar [plaats 2] zullen verhuizen zolang daarvoor geen toestemming is verleend.
1.8.
De voorzieningenrechter zal de vordering onder 2. toewijzen en de overige vorderingen afwijzen. Daartoe is het volgende redengevend.
1.9.
De moeder heeft desgevraagd van de rechtbank geen toestemming verkregen om met de kinderen naar [plaats 2] te verhuizen. Zij heeft er daarna voor gekozen om haar woning in [plaats 1] te verkopen. Dit terwijl het van algemene bekendheid is dat het voor woningzoekenden lastig is om een nieuwe woning in de regio [plaats 1] te vinden. Gelet daarop, en ook gezien het gebrek aan vertrouwen van de vader in de moeder, acht de voorzieningenrechter de enkele toezegging van de moeder dat de kinderen niet zullen verhuizen naar [plaats 2] zolang daarvoor geen toestemming is verleend, onvoldoende. De moeder heeft immers bovendien laten weten dat het huwelijk met haar huidige partner op 2 augustus 2022 doorgaat en dat zij vervolgens in [plaats 2] bij haar nieuwe partner zal gaan wonen, dit alles ongeacht de uitkomst van de procedure in hoger beroep. Hierdoor bestaat het risico dat de moeder de kinderen toch zal meeverhuizen naar [plaats 2] zonder dat hiervoor toestemming is verleend. Om die reden zal de voorzieningenrechter het gevorderde verhuisverbod op de hierna vermelde wijze toewijzen en daaraan bovendien – als stimulans tot nakoming hiervan – de gevorderde dwangsom verbinden. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat de moeder hiervan geen nadeel ondervindt, zolang zij zich aan het verhuisverbod houdt.
1.10.
De vordering tot voorlopige toevertrouwing van de kinderen aan de vader acht de voorzieningenrechter – anders dan de vader – in deze procedure te verstrekkend. Toewijzing van deze vordering zou verder betekenen dat de kinderen op dit moment – vlak voor het einde van het schooljaar – bij de vader zouden gaan wonen. De voorzieningenrechter acht dit niet in hun belang. Nu het verhuisverbod zal worden toegewezen, is er bovendien onvoldoende spoedeisend belang bij deze vordering.
1.11.
De door de vader onder 3. gevorderde verboden zullen ook worden afgewezen. Naleving van deze verboden is moeilijk controleerbaar, waardoor het gecompliceerd is om hieraan een dwangsom te verbinden. Daarnaast bestaat er, gelet op het verhuisverbod, onvoldoende belang bij deze vordering.
1.12.
Tot slot zal ook de vordering onder 4. worden afgewezen. De woning is inmiddels verkocht en de moeder kan niet worden veroordeeld tot het onmogelijke.
1.13.
Omdat niet alle vorderingen worden toegewezen en omdat partijen samen de ouders zijn van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
verbiedt de moeder om met de kinderen te verhuizen buiten een straal van 15 kilometer van [plaats 1] , totdat in de bodemprocedure door het gerechtshof Den Haag anders is beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-- indien zij dit verbod overtreedt;
2.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
2.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
WAARVAN PROCES-VERBAAL
…………………………………. …………………………………
mr. A.W. Spee mr. M.J. Alt-van Endt