ECLI:NL:RBDHA:2022:967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
NL20.11026
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Duitsland in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende, zijn asielaanvraag had ingediend op 29 februari 2020. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij niet eerlijk is behandeld door de Duitse autoriteiten en dat hij vreest voor refoulement bij overdracht aan Duitsland.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de Duitse autoriteiten op 1 april 2020 akkoord zijn gegaan met de terugname van eiser op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft echter betoogd dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerder niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan en dat de stellingen van eiser niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij in Duitsland niet adequaat zal worden behandeld.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiser geen recht heeft op kosteloze rechtsbijstand in zijn asielprocedure, indien zijn beroep geen reële kans van slagen heeft. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11026

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 16 juli 2020 heeft deze rechtbank een voorlopige voorziening getroffen en bepaald dat het bestreden besluit geschorst wordt en dat eiser niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat is beslist op het beroep.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten. Eiser heeft op 29 februari 2020 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft deze asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de behandeling ervan. [1] De Duitse autoriteiten zijn op 1 april 2020 akkoord gegaan met terugname van eiser op grond van artikel 25, tweede lid van de Dublinverordening. [2] Volgens verweerder staan er geen feiten of omstandigheden in de weg aan overdracht van eiser aan Duitsland.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte zijn asielaanvraag niet aan zich heeft getrokken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening vanwege zijn bijzondere, individuele omstandigheden
.Ten aanzien van Duitsland mag niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan, aldus eiser. Hij is niet eerlijk behandeld door de Duitse politie. Eiser stelt dat hij zichzelf heeft gemeld bij de politie en daarna een asielaanvraag heeft ingediend. De Duitse politie stelt echter dat zij eiser staande hebben gehouden, waarna hij asiel heeft aangevraagd. Daarbij komt dat eiser niet gewezen is op zijn recht op rechtshulp om beroep aan te tekenen nadat zijn aanvraag was afgewezen. Zelf had eiser geen geld om een advocaat te betalen. Daardoor heeft eiser er geen vertrouwen in dat diezelfde Duitse overheid hem effectief kan helpen en beschermen. Dat eiser zijn stellingen niet met documenten kan onderbouwen, mag hem niet tegengeworpen worden. Verweerder dient op grond van artikel 3:2 van de Awb nader onderzoek in te stellen. Ook vreest eiser bij overdracht refoulement.
4. Bij brief van 4 januari 2022 heeft verweerder meegedeeld dat eiser met ingang van 16 december 2021 gemeld is als met onbekende bestemming vertrokken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser daarom geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn aanvraag.
5. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat hij op 6 januari 2022
nog contact heeft gehad met eiser. Eiser heeft zijn advocaat laten weten dat hij voor zijn eigen veiligheid het AZC heeft verlaten omdat zijn kamergenoot hem mishandeld en bedreigd heeft en de leiding van het AZC niet adequaat op zijn klachten reageerde. Eiser verblijft momenteel in Duitsland. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de gemachtigde een verslag van het AZC overgelegd met daarin een overzicht van de gesprekken die in de periode van 11 november 2021 tot en met 12 december 2021 met eiser zijn gevoerd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Nu de gemachtigde van eiser heeft aangegeven recent nog contact met eiser te hebben gehad en ook de reden van het vertrek is toegelicht, leidt de rechtbank daaruit af dat eiser nog prijs stelt op de door hem gevraagde internationale bescherming. De conclusie is dat er sprake is van procesbelang.
7. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uitgaan dat Duitsland haar internationale verplichtingen ten aanzien van eiser nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerder niet langer van dit beginsel heeft mogen uitgaan. Eisers stelling dat hij niet eerlijk is behandeld door de politie vanwege een foutieve registratie ten tijde van zijn asielaanvraag, is niet onderbouwd. Bovendien is dit gestelde feit onvoldoende om aannemelijk te achten dat er sprake is van tekortkomingen, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest [naam2]. [3] Daarvan is immers pas sprake als eiser bij overdracht buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften. Verweerder mag er, gelet op het claimakkoord, van uitgaan dat Duitsland de asielaanvraag van eiser zal behandelen volgens de geldende Europese richtlijnen. De beroepsgrond dat bij overdracht aan Duitsland sprake zou zijn van refoulement slaagt daarom evenmin. Indien eiser van mening is dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen jegens hem niet naleeft, dient eiser hierover bij de Duitse autoriteiten te klagen.
8. Verder overweegt de rechtbank dat uit artikel 19 en 20 van de Procedurerichtlijn [4] niet volgt dat eiser onvoorwaardelijk aanspraak kan maken op kosteloze rechtsbijstand in zijn asielprocedure. De lidstaten kunnen bepalen dat de kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet wordt aangeboden wanneer het beroep van de verzoeker volgens de rechterlijk instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem dat een asielzoeker recht heeft op kosteloze rechtsbijstand indien door de rechter wordt beoordeeld dat het beroep kans van slagen heeft, is dus in overeenstemming met de Procedurerichtlijn.
9. Verweerder heeft in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om, met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken. Verweerder heeft in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt.
10. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet in behandeling genomen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2017 (ECLI:EU:2019:18).
4.Richtlijn 2013/32/EU